Redactioneel
JAARGANG 41, NUMMER 3,1991
Het derde nummer van deze jaargang
vangt aan met een kort verhaal in de
serie het Zeelandgevoel. Bert
Toussaint, die onder meer
prozateksten van Hofmannsthal
vertaalde, geeft de voorlopige grenzen
van het bestaan aan, in zijn tocht door
het Zeeuwse land. Volgend jaar zal
van zijn hand een novelle verschijnen.
Jos Palm, redacteur van het historisch
tijdschrift Palaver, probeert in zijn
artikel, 'Van volkskerk tot
participerende gemeente: tachtig jaar
Kapucijnen-zielzorg in Sluiskil',
antwoord te geven op de vraag of de
geschiedenis van de Sluiskilse
parochie overeenkomsten vertoont met
de landelijke ontwikkelingen in de
katholieke kerk van de laatste honderd
jaar. In die periode ontwikkelde deze
zich van een brede volkskerk tot een
kerk met een klein aantal gelovigen.
Onlangs verscheen van de hand van
Palm een boek over abdijen in
Nederland.
In hun artikel, 'Nieuw licht op de Maria
verering te Aardenburg in de
Middeleeuwen', tonen R. M. van
Heeringen, provinciaal archeoloog van
Zeeland, en H. Hendrikse, depot
beheerder Provinciaal Depot voor
Bodemvondsten, op grond van
pelgrimsinsignes en geschreven
bronnen aan, dat we ons de Maria die
in Aardenburg vereerd werd niet
moeten voorstellen als 'Maria met de
Inktpot', maar als een zittende Maria.
In het Gemeentelijk Archeologisch
Museum van Aardenburg is tot eind
september de tentoonstelling
'Pilgremme tot Ardenbuerch' te zien.
Onlangs werd in Amsterdam de Dr.
L. de Jongprijs uitgereikt aan dr. G. van
der Ham voor diens boek Zeeland
1940-1945. Deel 2. Een beter
weerwoord op de kritiek die hij uit de
provincie te verduren kreeg, kan Van
der Ham zich niet wensen. De deskun
dige jury zegt dat elke provincie jaloers
op Zeeland kan zijn met zo'n goed en
gecomponeerd geschreven boek over
de Tweede Wereldoorlog. Het gedeelte
van het juryrapport dat betrekking heeft
op het boek van Van der Ham is onder
de kop dr. L. de Jongprijs afgedrukt.
In haar artikel, 'Wars van 't algemeen
erkende mooi', schetst Francisca van
Vloten een beeld van een drietal grote
overzichtstentoonstellingen, die
onlangs over de Nederlandse
schilderkunst van het eind van de
negentiende werden gehouden. Van
Vloten vraagt zich af of juist exposities
over bepaalde benten kunstenaars niet
in kleinere musea beter tot hun recht
komen. Aan de hand van Engelse
voorbeelden droomt ze van het
oprichten van kleine musea in de nog
bestaande ateliers van Toorop of van
Mies Elout-Drabbe in Domburg.
In de rubriek Galerie gebruikt de
historicus, A. van den Houten, zijn
kennis van het Latijn om door te
dringen tot de vrijwel ondoordringbare
wereld van het aloude Zeeuwse
studentendispuut 'Non Sordent in
Undis' dat op 3 december 1815 werd
opgericht. De schutspatroon Doove Ko,
een boer van 175 jaar, wijst de
juungsjes en badgasten nog steeds de
weg in Zeeland.
In zijn boekbespreking van Bert
Altena's dissertatie, 'Een broeinest der
anarchie' geeft J. van Frieswijk,
verbonden aan de Fryske Akademy,
ons in kort bestek een schets van het
vrij socialistische leven in Vlissingen
rond de eeuwwisseling. Hij komt tot de
conclusie dat Vlissingen blij mag zijn
met dit boek over de arbeiderbeweging
in die plaats.
In die signalementen aandacht voor
het enige Zeeuwse literaire tijdschrift
Ballustrada, molens in Zeeland,
Eeuwout Teelinck en Yerseke. Daarna
volgen de mededelingen van het
KZGW. In het volgende nummer dat
volledig aan Zeeland Cultuurmaand
gewijd zal zijn zal men
achtergrondartikelen aantreffen over
Requia, Nehalennia, het fotografisch
werk van Paul de Nooyer, over de
schilder Dolf Jaspers en geeft Max
Dendermonde een lyrische impressie
van Zeeuwsch-Vlaanderen.
Nog opgemerkt dient te worden dat in
het vorige nummer de bronvermel
dingen bij de verhalen van Annie M. G.
Schmidt per per abuis zijn
weggevallen. Net als in het
redactioneel van het vorige nummer
vermeld stond, zijn deze verhalen
afkomstig uit het Parool, waarvan acte.
Paul van der Velde
81