"Het Zeelandgevoel" (3) Voorlopige grenzen van het leven Bert Toussaint Personalia Bert Toussaint werd op 2 april 1959 geboren in Den Haag. Hij studeerde geschiedenis in Leiden. Werkte daarna enige tijd in het onderwijs en verrichtte free-lance onderzoek. Sinds enkele jaren is hij werkzaam als boekverkoper. Daarnaast verricht hij historisch projectonderzoek. Hij publiceerde enkele vertalingen met inleidende essays van prozawerk van Georg Trakl en Gottfried Beun. Op dit moment werkt hij aan een groter vertaalproject met prozateksten van Hugo Hofmannsthal. Daarnaast heeft hij een novelle onder handen, die naar verwachting in 1992 voltooid zal zijn. Bert Toussaint woont in Leiden. Op oude kaarten laat Zeeland zich steeds met een ander gezicht zien. Rond 1000 bestond het gebied uit tientallen stukken en brokken land, eenzame geïsoleerde eilandjes, die ieder moment als vormloze, vergeten restanten grond in het water konden verdwijnen. Drie eeuwen later is de huidige omtrek van Schouwen te herkennen; en naast Walcheren strekt zich de romp van Zuid-Beveland uit, met aan de westkant een aantal op het water gestrooide stukjes land en aan de oostkant verdronken land dat tot aan Brabant reikt. Heel geleidelijk, als een langzaam helingsproces van gebroken ledematen, groeien vele kleine eilanden tot enkele grote aaneen, totdat zij duidelijk herkenbaar en geconsolideerd lijken. Maar de grens tussen land en water is hier altijd willekeurig. Eeuwenlang vormde het Zwin de verbinding tussen Brugge en de zee, totdat hij begon te verzanden. Nu is het een labyrint van schorren, dijken en bosjes met een uitbundige begroeiing, waartussen het water zijn weg zoekt. Maar tijdens springvloed overstroomt het water het omliggende gebied met zo'n snelheid, dat het toevallige wandelaars verrast; gedurende enkele uren breidt de stroom zich uit met de vanzelfsprekendheid alsof hij nooit is weggeweest. Deze aarzeling tussen land en water weerspiegelt zich ook in het binnendijkse water van de inlagen. Smienten en brileenden tonen er behaagziek hun bonte kleuren tussen de ganzen, meerkoeten en meeuwen. Op droge stukken trekken honderden scholeksters samen en wanneer zij opvliegen vormen zij een zwarte wolk aan de horizon. Hier is het water getemd; een idyllische enclave, omringd door gras en weide. Maar elders, langs de kust van de Oosterschelde, wisselen land en water elkaar af en zelfs bij eb blijft in het drooggevallen gebied door de diepe geulen het water nabij. Water en land vormen een bewegelijk continuüm, een verschuivend geheel, waarin beide onophoudelijk hun plaats moeten bepalen. Grenzen zijn er een voorlopigheid, het zijn kunstmatige scheidslijnen, die door het grillige leven worden achterhaald. Men zegt, dat toen het water zich terugtrok, het zout in de woningen en de boerderijen achterbleef. Deze zoutkristallisatie, die zich in weelderige glinstering op de muren aftekende, bleef nog jaren een zichtbaar spoor van de bezoekende golven; en zij vermengde zich als een vreemd erts met de kalk en de stenen. Het water kwam bij maansver duistering. Terwijl de sirenes en kerkklokken klonken stortten huizen in als papieren decors en schoten dakspanten van de schuren als vreemde wapens over de golven, waarin levenloze varkens en koeien ronddreven. Bij enkele dijkresten stonden paarden, als versteend, tot hun romp in het water. Sommige mensen werden met bed en al opgetild en stegen tot zolderhoogte; daarna daalden ze mee met het eb. Verweesde vluchtelingen hingen als verstarde vogels in de bomen. Een eenzame man kauwde op een dak een pudding voor en voerde die aan een baby: twee moeizaam bewe gende monden als laatste over blijfsel van de mimiek van het leven. De grens tussen binnen- en buitenwereld werd opgeheven. In de ondergelopen kamers dreven stoelen en tafels rond en sloegen tegen de muren, terwijl glas en aardewerk in scherven uiteen vielen. Daartussen dobberde, eigenzinnig golvend, de vloerbedekking. Verderop lag een wiegend tapijt van stropakketten. Meubels, hout, vaten, balken en planken werden als afval door de stroming verstrooid en meegevoerd langs daken van auto's, ruïnes van muren en afgebroken molenwieken die op brokken steen omhoogstaken. Men zegt, dat er in die nacht een kracht aanwezig was, die ineens het argeloze bestaan verraste; en dit werd uit elkaar getrokken als ronddrijvend zeewier. Wie door het akkerland van Schouwen reist, ziet de vlakte zich naar alle kanten uitstrekken. De enkele boerderijen bevestigen slechts de weidsheid, de openheid van het land. Op de rechte kavels, begrensd door sloten en bomenrijen, is het spel van oneindig wijkende lijnen onontkoombaar. Een gevoel van ontheemding dringt zich op aan de reiziger. Hij passeert akker na akker, kruispunt na kruispunt, maar het lijkt of hij zich nergens op kan richten, alsof hij reist zonder doel, zonder aan te komen. Afstand lijkt tijdens zijn tocht afwezig, slechts een abstract begrip, dat op de verkeersborden is aangegeven. Overal is kale omgeploegde aarde, barre klei die gebarsten is door de droogte en die doodsheid ademt. Daarboven hangen eindeloos lange telefoondraden in de loodgrijze lucht en worden ver weg door grote ijzeren palen omhooggehouden. Hier heeft het land een eeuwige onbegrensdheid. Slechts zelden is het stil; want door de wind ruist het, kraakt het, klappert 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 4