"Het Zeelandgevoel" (3) Voorlopige grenzen van het leven
Illustratie: Louis Radstaak
het overal. Maar ook de wind is een
onzichtbare kracht die geluiden van
auto's aan- en afvoert, hoorbaar de
bomen aanraakt en soms op de
daken van bushuisjes roffelt. De
wind is er bijna altijd, als een
achtergrond van geluid, ais een
onuitputtelijke bron van onverhoedse
beweging. Wat door de wind wordt
opgetild kent zijn weg niet, buitelt
alle kanten op, verdwijnt uit het zicht.
En ook woorden beklijven hier niet,
hechten zich niet aan dingen, maar
verwaaien over de velden.
In dit land spelen mensen geen
hoofdrol. De kleine stille dorpen,
waar weinig verandert, zijn in
zichzelf gekeerde gemeenschappen
met huizen, hier en daar verspreide
schuren, een enkele winkel. Wie
zo'n dorp verlaten heeft ziet het
langzaam uit het zicht verdwijnen in
de zee van leegte.
Het duinengebied van Westenschou-
wen is in alles onwerkelijk. Ineens
rijzen, naast de vlaktes-Uitgestrekte
witte zandheuvels op, begroeid met
jeneverbes en wuivend helmgras.
De grote, imposante, rood-wit
gestreepte vuurtoren van
Haamstede ziet uit op de grens
tussen eenvormigheid en
ongrijpbaarheid.
83
Hier kan men, door van de paden af
te wijken, in een muur van dicht
begroeide, dorre struiken
terechtkomen. De onwillige takken
snijden daar in blote zoekende
handen, geselen moeizaam
bewegende benen, tot ze boven het
hoofd zijn gegroeid en het net van
takken dicht is. Alleen vogels gaan
hier als anonieme vluchtelingen
langs en vervolgen ritselend hun
weg.
Tussen de duinen lopen paden als
drooggevallen rivierbeddingen. Zij
houden ineens op, verdwijnen onder
stekelige struiken of gaan over in
een duinhelling. Onduidelijke
sporenafdrukken gaan alle
richtingen op, zonder een
herkenbaar patroon te vormen.
Onophoudelijk wandelen de
zandformaties rond, gaten en kuilen
ontstaan en verstuiven weer en
soms vervagen alle sporen alsof er
een onzichtbare hand overheen
strijkt.
In de schemering is alles omgeven
door stilte. De struiken staan als
borstelige silhouetten tegen de
hemel afgetekend en wachten op de
nacht. Het ritselen is opgehouden,
de dieren lijken zich niet te
bewegen, zitten in een schuilplaats,
terwijl alle omtrekken hun kleur
verliezen en in het donker oplossen.
Dan cirkelen lichtbundels van de
vuurtoren rond en doen de hemel
telkens oplichten. Dit doorborende
licht vangt, bij verrassing,
wegvliegende vogels en verblindt ze;
angstig en gedesoriënteerd vliegen
ze verder. Onder speelt het leven
zich haastig af, in een labyrint van
duisternis en in een web van
zwijgzaamheid. Niemand kent het.
En wanneer de nacht verbleekt trekt
het zich terug in zijn spelonken van
onaanzienlijkheid.
Soms schijnt het hele landschap in
beweging te komen. Wanneer het
stormt dansen de zandkorrels als
een sluier rond, kruipen in de holtes
van jassen, strijken neer op
schoenen, bezoeken afwerende,
hulpeloze gezichten. Tegen deze
heen en weer schietende
zandgordijnen beschutten de
mensen zich tevergeefs met hun
armen, zodat ze terug moeten
vluchten naar hun auto. Die dag
heersen zand en wind grimmig en
ongenaakbaar in hun paradijs.
Honderden boten liggen aan de
havenkade tijdens een schitterende
zomerdag. Engelse duikers laden
hun bagage uit een roestige auto;
enkelen lopen hulpeloos in hun