Van volkskerk tot participerende gemeente: Tachtig jaar Kapucijnen-zielzorg in Sluiskil Jos Palm Wie de geschiedenis van een klooster schrijft loopt het risico een geschiedenis van niks te schrijven. Kloosterlingen laten immers zelden sporen na. In de kronieken zijn meestal alleen de hoogtepunten van een kloosterleven te vinden, dat wil zeggen: intrede, jubilea en sterven van de betrokkenen. Voor de buitenstaander misschien weinig dramatische gebeurtenissen, voor God en zijn toegewijden echter gebeurte nissen van de eerste orde. De schrijver van de geschiedenis van een wille keurig klooster is gewaarschuwd. Zijn object onttrekt zich aan zijn waar neming. Deze beperking geldt in het bijzonder kloosters van beschouwende orden. Ander is het gesteld met kloosters waar religieuzen een contemplatief en actief leven combi neren. Zo'n klooster was het Kapucijnenklooster te Sluiskil in Zeeuws-Vlaanderen dat eind negen tiende eeuw werd gesticht. De geschie denis ervan is nauw verweven met die van de katholieke bevolking in de omtrek van het klooster en zij is opgetekend in verscheidene archief- boeken. Over de Kapucijnen in Sluiskil en over de parochie die zij er opbouw den, handelt dit artikel. In het bijzonder gaat de aandacht uit naar de vraag of de geschiedenis van de parochie overeenkomsten vertoont met de landelijke ontwikkelingen in de katho lieke kerk van de laatste honderd jaar. Een periode waarin zij van brede volkskerk veranderde in een kerk met een relatief klein aantal gelovigen. Voordat we echter het vizier op Sluiskil richten, werpen we een blik op de geschiedenis van de orde in het algemeen. Voor een goed begrip van het Kapucijnse leven rond 1900 in Zeeuws-Vlaanderen is kennis van de oorsprong van de orde en van haar bijzondere spiritualiteit immers onontbeerlijk. Hoe exentriek de eerste Kapucijnse boetepredikers en kluizenaars nu ook mogen lijken, in de zestiende eeuw was hun verschijning niet uitzonderlijk. In de periode van de Reformatie gistte het in de katholieke kerk. Zowel bij de wereldse als bij de kloosterlijke geestelijkheid was de roep om hervor mingen vrijwel algemeen. Overal waren religeuzen op zoek naar nieuwe bronnen van spiritualiteit. Terwijl de ene kloosterling de kloosterlijke staat verruilde voor de wereldse, liet de andere het Godshuis achter zich om het te vervangen door een kluizenarij of door een leven van prediking. In het bijzonder bij de Franciscanen leefde het verlangen naar hervorming. Dikwijls kreeg het uitdrukking in het streven tot strikte naleving van de Regel. Men wilde 'de Regel zonder water' volgen. Omstreeks 1525 verlieten enkele Franciscanen in Italië hun klooster om te gaan leven naar het voorbeeld van hun patroon: in afzondering en gebed, levend van handenarbeid, liefdewerk en volkse boeteprediking. In een visioen zou aan een van hen zijn geopenbaard dat Franciscus een grauwe pij met lange spitse kap had gedragen. Zo zouden zij zich ook gaan kleden, uiterlijk en innerlijk gelijk aan II Poverello ofwel Franciscus. Onvoorzien groeide hun stichting uit tot de nieuwe kloosterorde van de Kapucijnen, die haar naam dankt aan de typische kledij van haar leden. De orde verkreeg in 1528 pauselijke goedkeuring, in de loop van de zestiende eeuw raakte zij geïnstitutionaliseerd. Toch ging dit niet ten koste van haar volkse en zwervende karakter. Waar de Kapucijnen kwamen, bekommerden zij zich om de zieken en de verstotenen en namen zij terstond de zielzorg van het gewone volk ter hand. De sociale en de pastorale arbeid zouden dan ook blijvend een stempel drukken op de orde. Aanvankelijk bleef haar verspreiding beperkt tot Italië. In de zestiende en de zeventiende eeuw breidde de orde zich echter uit over Europa en stichtte zij verscheidene missies in de Europese gebieden overzee. Volkse Jezuieten Toen de Kapucijnen tegen het einde van de zestiende eeuw naar de Lage Landen kwamen, was het politieke en geestelijke klimaat hen weinig gunstig gezind. De Opstand tegen Spanje en de deling van de Nederlanden in een noordelijke en zuidelijke staat had verstrekkende gevolgen voor de katho lieke kerk. De Noord-Nederlandse kerkprovincie werd een missiegebied en heette voortaan de 'Hollandse Zending'. Het merendeel van de Kapucijnenkloosters kwam te liggen in het katholieke zuiden, terwijl een bescheiden aantal stichtingen plaats vond op het grondgebied van het huidige Nederland. Onder meer Breda en Maastricht kenden enige tijd een Kapucijnenklooster en ook in het Zeeuwse Sluis en IJzendijke stichtte de orde staties, waarvan de bediening later werd overgedragen aan seculiere priesters. Het enige Kapucijnenklooster dat de reformatie overleefde stond in Velp bij Grave. Het dorp viel onder de jurisdictie van de Heer van Ravenstein en was daarom vrij van Staatse bemoeienissen. Eind 1644 begon de Kapucijner-pionier Basilius van Brugge er met een aantal paters een kloostertje dat in 1662 een officiële status verkreeg. Van de Kapucijnen werd gezegd dat zij 'een echte volkse uitgave waren van de Jezuiëten.' Door Basilius en zijn paters werd deze reputatie meer dan eens bevestigd. Vanuit het vrije land van Ravenstein bedienden zij, veelal verkleed als marskramers, verschei dene katholieke parochies in de Republiek. Ook in de door hen georganiseerde processies toonden zij zich ware volkse verdedigers van het katholieke geloof. Zo is bekend dat men bij een processie rond het naburige stadje Grave, dat in Staatse handen was, de aandacht van de toeschouwers trachtte vast te houden door regelmatig kruit tot ontploffing te brengen. Ook werden tijdens de optocht voor stellingen van hel en vagevuur mee gedragen om eventuele afvalligen op de gevolgen van hun daden te wijzen. Typerend voor de spiritualiteit van de orde, waarin de sociale zorg tot op heden een grote plaats inneemt, was het pesthuisje bij het klooster, dat er nog altijd staat. Aan het herstel van het katholieke kerkelijke en kloosterlijke leven in de tweede helft van de negentiende eeuw leverden de Kapucijnen hun specifieke bijdrage. Vanuit Velp werd in 1848 allereerst het opleidingsklooster in Handel opgericht. Later volgden met name in het zuiden van ons land verschillende andere stichtingen. Kenmerkend voor al deze kloosters was de functie die ze hadden voor de zielzorg in de nabije en wijde omgeving. De Kapucijnen vestigden 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 8