Van volkskerk tot participerende gemeente: Tachtig jaar Kapucijnen-zielzorg in Sluiskil
zich bij voorkeur in sociaal zwakkere
gebieden. Voorbeelden van dergelijke
stichtingen waren de kloosters in de
industriesteden Tilburg (1882), Breda
(1889) en Helmond (1894). In de
laatstgenoemde plaats kreeg een
Kapucijn zelfs de bijnaam 'rooie pater'.
Een andere Kapucijnse eigenaardig
heid was de liefde voor pioniersarbeid.
In 1874 vestigden zij zich in het
geïsoleerde Westbrabantse gehucht
Langeweg, dat toen nog Slikgat heette.
Het plaatsje lag op de grens van twee
bisdommen, drie parochies en twee
gemeenten. De bewoners ervan
ontbeerden een eigen kerk en
zielzorger. Hierin zouden de
Kapucijnen voorzien. In het Gelderse
Babberich had het 1884 gestichte
Kapucijnenklooster een vergelijkbare
betekenis voor de katholieke bevolking
uit de omgeving.
Zonder herder
Ook Sluiskil in Zeeuws-Vlaanderen
was zo n plaats waar de katholieke
gemeenschap het zonder herder
moest stellen. Evenals Slikgat lag het
gehucht op de grens van verscheidene
parochies en gemeenten. Na overleg
met enkele 'Heren Pastoors' uit de
omgeving zocht pastoor Kerstens uit
Terneuzen hulp bij de Provinciaal van
de Kapucijnen. In 1892 beschrijft hij de
gevolgen van het ontbreken van een
eigen parochiekerk met eigen
pastoraat. 'Velen hunner', constateert
hij, 'zijn op zon- en feestdagen de
Heilige mis meer en meer gaan
verzuimen'. Bovendien stelt hij vast 'dat
de kinderen vóór en na de eerste
Heilige Communie weinig of niet het
Christelijk Onderricht bijwonen en er
ook weinig, altijd veel te weinig, of niets
van weten'. En hij vervolgt:
'Op het ogenblik zou er eene parochie
kunnen gesticht worden die
370 communicanten telt, waaronder 14
gezeten of welgestelde pachtboeren en
geen armen, tenzij een paar weduwen'.
Om de Kapucijnen verder aan te
moedigen, benadrukt hij nog dat grond
voor het klooster waarschijnlijk gratis te
verkrijgen is en dat 'binnen één jaar
alles rond kan zijn'.
Ondanks het optimisme van de pastoor
liet de kloosterstichting nog jaren op
zich wachten. Onderhandelingen
kwamen op gang waarbij ook de
Provinciaal en de bisschop van Breda
waren betrokken. In 1987 maakte de
laatste in een herderlijk schrijven
bekend dat 'de Eerwaarde Paters
Kapucijnen der Hollandsche Provincie,
op ons verlangen welwillend op zich
genomen (hebben), zich te Sluiskil te
vestigen en daar eene openbare kerk
te stichten'. Eén jaar later volgde de
eerste steenlegging en weer één jaar
later de canonieke inwijding van het
klooster en de kerk. Het klooster
hoefde slechts onderdak te bieden aan
een paar paters voor het parochiewerk
en een paar broeders voor de
dagelijkse werkzaamheden in de
huishouding, de kerk en de tuin.
Om hen te huisvesten volstond een
enkele vleugel met een aantal
bijgebouwen. De toepassing van de
klassieke kloostercarré-architectuur,
met vier vleugels rond een pandhof,
was in Sluiskil dan ook bij voorbaat
uitgesloten. Een ernstige tegenslag trof
Paters en broeders bijeen tijdens het veertigjarig jubileum van het klooster in 7 938.
87