"Het Zeelandgevoel" (4) Een gemiste kans in Zeeuws-Vlaanderen Het is nu te laat. De meeste van de betrokkenen zijn overleden, het pro bleem heeft zo langzamerhand zijn actuele kracht verloren. Op een gegeven, goed ogenblik is de oorlog toch werkelijk voorbij. Er waren ondertussen best spectacu laire verhalen te vinden. Ik herinner mij bijvoorbeeld de geschiedenis van de Rampnacht in Colijnsplaat, waar men op de dag daarvoor, een zaterdag, juist een historisch verlies had geleden tegen Kortgene. Jaren en jaren was de zetel van de Gemeente gevestigd geweest in het wat verouderde dorp aan de noordkant van Noord-Beveland, Colijnsplaat. En jaren had het twee lingendorp op de zuidkant, Kortgene (met de haven voor het pontveer naar Zuid-Beveland) gevochten voor een modern raadshuis binnen zijn kom. Het was op die zaterdag voor de Ramp dat het nieuwe Raadhuis in Kortgene werd geopend, met grote feestelijk heden, waarvan die van Colijnsplaat niet deelnamen. Die gingen vroeg, verzuurd, maar nuchter naar bed. Niet veel later begon de noodklok te luiden. De Colijnsplaters kwamen rap uit de veren, verzwaarden de vloedplanken met zakken, en leunden er zelf met tientallen tegen aan. De zee legde het af tegen de dorpskracht In Kortgene daarentegen, waar men te diep in het glaasje had gekeken, brak de zee door de zuidelijke dijken, en het kalkverse Gemeentehuis stroomde onder. Als verhaal lijkt het sterk, op het eerste gezicht, met die mooie tegenstelling. Allerlei mensen zijn bezig geweest om er een krachtige, oer-Nederlandse film van te maken. Maar op het tweede gezicht had het verhaal te weinig innerlijke beroering, te weinig aforis tische kracht. Het was eerder een practical joke van het lot dan een verwikkeling van menselijkheid. En naarmate de tijd verstreek, verloor het verhaal aan actualiteit, en aan kracht. Steeds minder filmkijkers zouden er zich bij betrokken kunnen voelen. Echt een zeer schitterend gegeven is verloren gegaan op Walcheren dadelijk na de oorlog. Het zou hebben kunnen dienen voor een spectaculaire "kleine" film. maar misschien nog beter voor een kleine roman. Ik heb de vertelling uit de tweede hand, van een arts, die in zijn verhaal veel met gewonden en doden te maken kreeg. Het ging over Duitse krijgsgevangenen die onder aanvoering van de Nederlandse mijnenopruimingsdienst gevaarlijke ladingen uit de velden moesten halen. De ongelukken waren dagelijks niet van de lucht. Het verhaal is simpel en handelt over oorlogshaat en over een langzaam insluipend mededogen ten opzichte van de vijand. Het is dus heel klein en menselijk, maar het krijgt zijn hevige kracht, zijn grootsheid, door de dodelijke realiteit van de mijnen overal. Vlak na de oorlog was het in de Nederlandse letteren niet gebruikelijk om documentaire gegevens te bestu deren, uit te diepen en te benutten voor wat literatuur moest worden, in de geest van de maker. (Den Doolaards Het Verjaagde Water bevestigt die regel, als uitzondering). Het spijt me dat ik dat toen nog niet kon of wilde. Het mijnenverhaal had een sterke, kleine roman kunnen worden met een internationaal waarheidsgehalte. Nu, ook in dit geval, is het weer te laat: het gegeven heeft zijn actualtiteit verloren en werkt aforistisch niet meer, althans niet in deze schrijver. Misschien vinden anderen er nog iets in. Het gegeven behoort tot het publieke domein. Ik heb altijd gereisd met een bedoeling. Ik was op zoek naar bijzondere verhalen die in een of ander buitenland zouden moeten spelen, met het oog op de Wereldlezer. Dat gezoek en gereis is voor een groot deel onzin, omdat je enkel goed kunt schrijven over iets dat refereert aan jezelf, dat speelt in een jou bekend milieu en dat over mensen gaat wiens omstandigheden jou op zijn minst niet vreemd zijn. Kortom, je moet schrijven over datgene wat je weet en wat je voelt. Al vrij lang heb ik me er bij neergelegd dat ik moet schrijven over Nederlanders. En dat die moeten optreden in een mij bekende omgeving. Eventueel mag die omgeving buitenlands zijn, als ik hem goed ken, maar de Nederlandse lezer moet er houvast aan hebben. Want van hem ga ik uit. De buitenlandse lezer moet er houvast aan hebben. Want van hem ga ik uit. De buitenlandse lezer is eventueel meegenomen. De Wereld lezer is het produkt van het toeval. Desondanks heeft elke schrijver zijn eigenaardige fiemels. Ik heb de fiemel van de grenssituatie. Gedurende vele maanden bijvoorbeeld woonden wij in het zuidelijkste, gemengdtalige deel van de provincie Québec, vlak bij de grenzen van de Amerikaanse staten Vermont en New York. Ik kende die streek vrij goed, en reed door de bossen onbekommerd van Canada naar de U.S.A., en terug. Vele, vele keren. Soms werd ik aangehouden door een plotseling opduikende auto van Immigrationmaar ze konden me niets maken want ik had visa's voor beide kanten. Evenwel: men had mij in de kijker, met een onzichtbaar, elektro nisch waarschuwingssysteem. Ik dacht indertijd aan een roman over mensensmokkel. Hetgeen aan het eind van de jaren zestig - de Vietnam- periode - heel actueel was, want vele Amerikanen vluchten naar Canada. Wij woonden aan de Richelieurivier, een zijtak van de St. Lawrence. Op een vroege ochtend, toen ik op het terras van ons huisje kwam, stapte er een volledig geklede man luidruchtig druipend uit de rivier. Hij had een net gezicht en vroeg mij - op een manier of hij er recht op had - waar hij zich bevond, in welk land. Toen ik verbrou- wereerd zei: "In Canada" verdween hij dadelijk in het bos. Hier gebeurt een roman, dacht ik toen. Maar een verhaal dienaangaande heeft zich nooit gerealiseerd. Het was een incident zonder ambiance. Beter is het om eerst een bloeiende ambiance te hebben die dan op een incident wacht. Ambiances zijn de doos van het ver haal. Incidenten zijn daar gemakkelijk in te leggen. Nederland heeft - voor zo'n klein land - een betrekkelijk lange grens, die voor het grootste deel te danken - of te wijten - is aan de eigenaardige zak van Zuid-Limburg. Van die lange lijn is er maar een klein stuk dat ik een beetje ken, namelijk de grens met Duitsland boven Ter Apel. Het is mijn geboorte grond. Na 1933 hebben zich daar vele ongeschreven romans afgespeeld. Al jaren woelen in mij een paar verhalen uit die streek die vragen om te worden geschreven. De Groningse arbeiders uit de regio, met hun rode, militante inslag zijn niet erg nationalistisch. Als zij zich al Nederlanders voelen, dan ook maar net. Evenwel: net voldoende. Duitsland is voor de Duitsers. Niet voor hen. Het jaartal 1992 speelt daar wel in 131

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 13