Het waterschapsbestel op Tholen en Sint Philipsland na de Tweede Wereldoorlog M. J. Giljam polder en waterschapsindeling vóór 1 januari 1959. Een blik op de historie De tot voor 1 januari 1959 aanwezige versnippering van de waterstaatkundige verdeling in een aantal zelfstandige waterschappen, calamiteuze polders en waterkeringen was overwegend het gevolg van de vele voorafgaande afzonderlijke indijkingen van polders. Van oudsher gold het rechtsbeginsel dat de dijklast, te weten de kosten voor de instandhouding van de dijken, op de dijkplichtige landerijen drukten. Dus de eigenaar(en) van deze landerijen moesten deze geldmiddelen gezamenlijk opbrengen. Dit rechts beginsel bracht vanzelf met zich mee dat de inliggende eigenaren het voor het zeggen hadden, waaruit voortvloeiende het beginsel van zelfstandig besturen. Er waren evenwel polders die door calamiteiten overwegend als gevolg van dijkdoorbraken, zichzelf niet konden 178 helpen, m.a.w. de inliggende eigenaren konden de benodigde geldmiddelen niet zelf opbrengen. Naast tijdelijke steun van de overheid door kwijtschelding van belastingplicht, dienden in beginsel de achterliggende polders, die indirect belang hadden bij een goede zeewering, bij te dragen in de kosten van onderhoud. Deze betrek kelijk op vrijwillige basis te verlenen financiële ondersteuning werd tenslotte door de Provincie Zeeland bij reglement van 20 januari 1791 geregeld. Deze regeling heeft doorgewerkt tot aan de waterschapsconcentratie van 1959. Tot dat tijdstip werden er tussen de polders en waterschappen onderling nog steeds bijdragen verstrekt voor het onderhoud van waterkeringen en/of het sueren van polderwater via een aangelegen polder of waterschap. In 1870, is door de overheid ter ondersteuning aan polders en water schappen welke als gevolg van calami teiten het financieel zelfstandig niet konden opbrengen, de wet op de calamiteuze polders en water schappen tot stand gekomen. Deze wet, welke sinds enkele jaren is vervallen, voorzag hierin dat zowel het Rijk als de Provincie jaarlijks financiële bijdragen verstrekten voor het onderhoud van de waterkeringen van de calamiteus verklaarde polders of waterschappen. Voorgaande ontwikkelingen hebben er in sommige gevallen toe bijgedragen dat afzonderlijke en zelfstandige polders gezamenlijk onder een bestuurlijk orgaan werden gebracht. Dit was dan een eerste stap naar samenbundeling voor het verkrijgen van een groter draagvlak. Zo is in de loop van de 18e en 19e eeuw de waterstaatkundige verdeling, in de vorm van diverse zelfstandige polders en waterschappen, tot stand gekomen. Behoudens dat de op Sint Philipsland in 1922 enkele polders zijn samenge voegd en in 1944 alle afzonderlijke polders tot een waterschap zijn gevormd, heeft de waterschapsstructuur zich vanuit het verleden gehandhaafd tot de waterschapsconcentratie van 1 januari 1959. In het voorgaande is steeds sprake van een waterstaatkundige gebieds- verdeling met een eigen bestuurs orgaan, aangeduid met de benaming "waterschap", "polder" e.d. Per definitie is een waterschap of een zelfstandige polder een functioneel bestuursorgaan. Het wordt opgericht, gewijzigd of opgeheven door de Provinciale Staten onder goedkeuring van de Kroon. Elk zelfstandig waterschap, polder of waterkering diende te beschikken over een door de Provinciale Staten vastgesteld en door de Kroon goedgekeurd reglement. Hierin werden onder andere de taakuitoefening, bestuurlijke verantwoording, alsmede het daartoe financieel beheer vastgesteld. Dit hield dus in dat, zo als nu nog het geval is, elk zelfstandig waterstaatkundig lichaam moest beschikken over een zelfstandig bestuursorgaan en een eigen financieel draagvlak. Het bestuursorgaan van een water schap of polder werd gevormd door een Dagelijks Bestuur, bestaande uit een dijkgraaf en een aantal gezworenen, en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 20