Een plaatjesboek traject per fiets aflegden bewaar ik de sterkste herinneringen. Misschien heb ik toen wel lijfelijk ervaren dat het oude Zeeland een echt eilandenrijk was. Als we ons door de zuidwestenwind naar Perkpolder hadden laten blazen, of door de noordwesterbries naar Terneuzen waren getrapt, volgde de oversteek naar Zuid-Beveland. Van Hoedekenskerke of Kruiningen ging het dan naar Yerseke, dat ik nu nog blindelings zou kunnen herkennen aan de geur van de oesterputten. Net als in de meeste Zeeuwse dorpen kwam je aangereden van een binnendijk, en moest dan snel weer omhoog, naar een met betonplaten afgezet pad dat over de rug van de zeewering liep. Om bij de steiger van het kleine veerbootje te komen moest je langs desolate schuurtjes en erven waar de voor de oesterteelt gebruikte dakpannen lagen opgestapeld. Het was allemaal heel geheimzinnig: de ziltige lucht, de verlatenheid van de buurt, en vooral die dakpannen waarvan mijn vader vertelde dat ze in zee werden gegooid. Bouwmateriaal dat door vissers aan verdronken land wordt toevertrouwd, mythischer kan het niet. Saeftinge en Reimerswaal maken Zeeland tot een sprookjesland, en zonder dat ik iets van Atlantis wist leefde ik tussen mijn derde en zesde in sprookjes waar ik naar hartelust stukken aan breide. Het veer vervoerde alleen maar voetgangers en fietsers, niet meer dan vijf of zes per keer. Toch heb ik nooit iemand zien wachten. Wanneer het sleepbootachtige schuitje van wal was gestoken slingerde het langs de oester- en mosselbanken naar de zuidwest kant van Tholen, om tenslotte aan te leggen in Gorishoek, een naam met de klank van een stoere streekroman. Dan volgde er nog een fietstocht van een klein uur, over ongeasfalteerde, met grind bestrooide binnenwegen. Het was dijk op dijk af, tot je boven op de laatste bult kwam en de karakteristieke toren van de Sint-Annalandse kerk zag liggen. Ik geloof niet dat ik het thuisgevoel ooit zo sterk heb beleefd als aan het einde van die fietstochten. Het moet me zijn overgedragen door mijn moeder, die het meest van ons allen gebukt ging onder het verblijf „aan de overkant", altijd weer dolgelukkig was wanneer ze naar haar geboorteplaats kon, maar even hard weer weg wilde zodra de verplichte visites waren afgelegd en het eigen dorp even doods bleek als het vreemde dorp dat ze voor even de rug had toegekeerd. Pas toen mijn vader werd overgeplaatst naar Vlissingen, echt een grote stad in onze ogen, keerde er in haar, en dus ook in ons leven veel ten goede. Vlissingen lag vlak bij Middelburg, Middelburg had een gymnasium, en het gymnasium sloeg de brug naar de Randstad waar ik nog altijd woon en gedurende een groot deel van de week ook werk. Vanaf mijn negentiende is Zeeland een herinnering geworden, warm gekoesterd, hartstochtelijk verdedigd als het moet, maar nooit meer blootgesteld aan een langdurige confrontatie met de werkelijkheid. Niet dat ik er tegen heug en meug heen ga, die drie of vier keer per jaar dat ik er moet zijn. Ik hou nog altijd heel veel van het landschap en de mensen, en ben op mijn manier verschrikkelijk chauvinistisch. Mijn familie woont er, ik heb er een paar goede vrienden. In een overmoedige bui heb ik zelfs wel eens overwogen te schrijven op een advertentie waarin een nieuwe directeur van het Vlissings Museum werd gevraagd. In Zeeland is veel veranderd, te veel voor mij. Er is nog meer verdwenen, en wat bleef heeft zelden het vertrouwde patina behouden. Gezien van de afstand die het hier en nu is kromp het eilandenrijk in tot een lintbebouwing aan de A58. Ik herinner me het Beloofde Landgevoel dat Tholen opriep, maar ik kan het niet meer tot leven wekken. Zeeuws-Vlaanderen is geen bar ballingsoord, maar een van de mooiste, want ongereptste streken van de provincie, wat ongetwijfeld met het isolement te maken heeft. Vlissingen veranderde door de kaalslag van de jaren zestig in een ellendig tochtgat. Middelburg bleef een lief plaatsje. Als ik het Westvlaamse dialect hoor, denk ik: "het lijkt wel Zeeuws", en dat terwijl ik het vroeger toch een heel buitenissig taaltje vond. Andere veranderingen zijn pijnlijker. De huizen waar ik heb gewoond werden onherkenbaar verbouwd, en als ze gelijk bleven zien ze er ineens onooglijk uit. Wegen zijn rechtgetrokken en van randbebossing beroofd, haventjes gedempt, stadgezichten gesloopt, zeearmen geamputeerd. Zo gaat het en moet het ook gaan, en het zal zeker een zinnebeeld vormen van het vliedende leven zelf. Maar zolang ook mijn leven voortstroomt en nieuwe beddingen zoekt, wil ik aan overkanten blijven wonen. 163

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 5