De componist Jan Carel Anderson (1878-1946)* piano-solo (alle onuitgegeven) harmonie-orkest overige instrumentale werken (o.a. een - onvoltooide suite - voor symfonie-orkest; strijkkwartetten) Verschillende composities dateren uit de Goese periode (1901 -1919) van Anderson. Hiervan noem ik:3 een door het Willemsfonds te Gent bekroond lied Drei Lieder für eine Singstimme mit Klavierbegleitung de Feestouverture voor harmonie-orkest een ballade (lied van de zee) voor gemengd koor en orkest Behalve als componist en uitvoerend musicus was Anderson aktief als auteur van muziektheoretische artikelen;4 voorts verschenen regelmatig gedichten van hem in de Nieuwe Twentsche en Almelosche Courant. Waardering In de toonaangevende vak- en dagbladpers verschenen meermalen uitermate lovenswaardige recenties van Andersons uitgaven. Een aantal composities werd bekroond, o.a. zijn mars voor harmonieorkest - Anderson was toen ongeveer 20 jaar. Naast talrijke andere werken viel ook de \p'-* -i'f 'i' M ni/ fir V imÊrmm Fragment uit Vader Beatus' Dood. compositie, die hij zelf als zijn beste werk beschouwde, veel lof ten deel: Vader Beatus' Dood (tekst van dr. J.D. Bierens de Haan). Dit in 1925 geschreven werk voor mannenkoor werd merkwaardigerwijze pas in 1938 voor het eerst uitgevoerd. Ondanks alle waardering werden zijn composities, zoals hierboven bleek, toch weinig ten gehore gebracht. Als reden hiervoor kan men zeker niet noemen dat Anderson goedkope effecten zou hebben gezocht, want het tegendeel is waar, zoals reeds uit de keuze van zijn tekstdichters zou kunnen blijken. (Hier dient te worden vermeld dat Andersons literaire begaafdheid zich ook uitte in het feit, dat hij zelf verscheidene teksten voor eigen composities schreef.) Een eerste, mogelijke verklaring zou uit het hier onder volgend citaat van niemand minder dan de bekende Haarlemse pianist en componist Willem Andriessen (1887-1964) kunnen blijken. In een brief aan Anderson, gedateerd Den Haag 23-4-'26, schrijft Andriessen onder meer het volgende: "Ik heb Uwe composities doorgezien en door gespeeld en heb dit met veel genoegen gedaan. Het is gevoelige en knappe muziek, die naar mijne mening met eere haar plaats in de Nederlandsche pianomuziek mag innemen. U heeft ongetwijfeld ook de gave van melodische inspiratie, iets wat maar al te zelden voorkomt Bij het vele goeds dat ik daarover zou kunnen zeggen, zou ik aan de andere zijde kunnen opmerken, dat het werk - hoe wel verre van ouderwetsch - toch niet modern van karakter is. Ik vind dat geenszins een gebrek, maar er volgt alleen uit dat men het in steden als b.v. Amsterdam niet kan doen hooren als proeven van de 'moderne klavier muziek' van onzen eigen bodem." Op grond van de werken die ik van Anderson heb kunnen inzien, zou ik één passage uit dit citaat willen nuanceren, nl. de opmerking dat Andersons werk "toch niet modern van karakter" zou zijn. Dit oordeel hangt af van het uitgangspunt dat men inneemt, c.q. de componisten waarmee men Anderson vergelijkt. Uit bestudering van een aantal werken blijkt dat Anderson in bijvoorbeeld harmonisch opzicht vooruitstrevend is. Er zijn genoeg tijdgenoten van Anderson op te noemen, waarbij zijn werk wel degelijk Drei Lieder, titelpagina en fragment van "Die Kapelle". "modern" afsteekt. De verklaring voor het feit, dat zijn werken niet vaak werden uitgevoerd, moet m.i. dan ook in een andere richting worden gezocht. In het Parool van 3 oktober 1946 verscheen een artikel over Anderson met de subtitel "Belangrijke nagelaten werken wachten op uitvoering". In dit artikel wordt over een aantal bekroonde koorwerken van Anderson vermeld: "Sommige hiervan zijn zeer moeilijk, maar dat zou toch geen reden mogen zijn dat deze werken zoo weinig op programma's voorkomen." Ofschoon Anderson zelf steeds heeft bestreden dat hij (te) moeilijk schreef, kan niet worden ontkend dat zijn grotere werken zowel technisch als muzikaal soms zeer veeleisend zijn (een eigenschap die overigens doorgaans niet tegen, maar juist voorde kwaliteit van muzikale composities pleit). Composities uit Goes Bij enkele van de hiervoor door mij genoemde werken die Anderson in Goes componeerde, wil ik een paar opmerkingen maken. De drie Duitse liederen werden alle zeer gunstig beoordeeld. Het gaat om in de periode 1903-1905 geschreven composities op teksten van Johann Ludwig Uhland (1787-1862): "Das Standchen", "Die Kapelle" en "Mönch und Schater". In 1810 promoveerde Uhland in de rechtswetenschap, maar eine Singstimme mit Klavierbegleitung J. C. ANDERSON No, I Dus Slantlchen. 2 l>ie Kapelle. 3 Möncfv und Sch&fer. 215

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 17