De componist Jan Carel Anderson (1878-1946)*
zijn huidige bekendheid dankt hij aan
het feit, dat zijn vele gedichten door
een zeer groot aantal componisten
werden verklankt, zo ook door
Anderson. De betreffende drie vroege
werken van Anderson kennen reeds
een op bepaalde momenten hoogst
complex harmonisch verloop. Slechts
het laatste lied eindigt in de toonsoort,
waarmee het ook is begonnen:
c-mineur. Melodisch wel het een
voudigst toegankelijk is het tweede
lied, "Die Kapelle", waarvan hier de
eerste pagina wordt afgebeeld.
Wolfgang Stockmeier merkt over
Uhland op, dat de muziek van de
natuur bij hem een even belangrijke
plaats inneemt als muziek in de natuur;
als voorbeeld van dit laatste kenmerk
noemt hij o.a. "Die Kapelle".5 Anderson
heeft vooral in dit lied de tekst op zeer
fraaie en duidelijke wijze gestalte
gegeven. De drie liederen verschenen
bij P.A.H. Pieterman te Goes en
werden als autografe partituur gedrukt.
Als voorbeeld van een instrumentaal
werk dat in Goes ontstond noem ik de
Feestouverture voor harmonie-orkest.
Deze ouverture werd gecomponeerd in
1914, maar verscheen pas veel later in
druk. De eerste pagina van de
verkleinde partituur-uitgave kan als
proeve van Andersons schrijfstijl voor
blazers gelden.
De compositie werd destijds zeer goed
ontvangen, zoals uit de woorden van
bespreker Elsenaar in het Maandblad
Feest-Ouverture
Feestouverture, fragment.
der Federatie van harmonie-orkesten
uit juni 1934 moge blijken. Hij noemt de
compositie een "prachtwerk", een
"ouverture zooals wij in jaren niet
ontvangen hebben", en besluit zijn
bespreking als volgt: "Zonder de
minste aarzeling noem ik deze
ouverture een sieraad van de Ned.
muziek voor harmonie en fanfare.
Gaarne onze hulde aan dezen Ned.
componist."
Aan het begin van dit artikel stelde ik
twee vragen aan de orde, nl. (a) hoe
het verklaarbaar is dat tijdens het leven
van Anderson weinig werk van hem
werd uitgevoerd, en (b) of men deze
musicus genialiteit kan toeschrijven.
De eerste vraag heb ik beantwoord:
het niveau van zijn werken ligttechnisch
en muzikaal hoog, met name wat betreft
het eerste aspect voor het gemiddelde
koor - koormuziek vormt het grootste
gedeelte van Andersons oeuvre - uit
zijn tijd tè hoog. Hieraan kan men ter
verklaring nog Andersons grote
bescheidenheid toevoegen: indien hij
een compositie af had, verdween deze
bij voorkeur niet naar een uitgever,
maar in de kast. Er was de nodige
overredingskracht voor nodig om het
werk daar weer uit te krijgen.
Ook Andersons locatie kan een rol
hebben gespeeld: in de randstad had
men hem in de jaren '20 en '30 wellicht
meer mogelijkheid tot ontplooiing
kunnen bieden.
Met een antwoord op de tweede
vraag ben ik terughoudend. De term
genialiteit gebruik ik niet snel. Of zijn
werken "zonder uitzondering" ver
dienen te worden uitgevoerd, kan ik
niet beoordelen, omdat ik slechts een
betrekkelijk klein (maar interessant)
deel van Andersons oeuvre onder
ogen heb gehad. Op grond daarvan
bestaat er voor mij evenwel geen twijfel
over dat Anderson een zeer begaafd
mens was. Voorts ben ik ervan over
tuigd dat een aantal van zijn composi
ties het stellig waard is om ten gehore
gebracht en/of (her)uitgegeven te
worden.
Namen uit een recent muziek-
verleden, zoals die van de gebroeders
Von Brucken Fock, Carl Johann
Cleuver uit Middelburg en C. Otto Lies
uit Goes - met deze laatste onderhield
Anderson overigens goede collegiale
en vriendschappelijke banden! -, zijn
onder Zeeuwse muziekliefhebbers
bekend. Het wordt tijd om de naam
Anderson daaraan toe te voegen (niet
vanwege een damrubriek in de PZC,
de zoon was al bekend). Zijn muzikale
verdienste is het waard. Zeeland telt
veel harmonieorkesten, fanfarekorpsen,
koren, etc. Wie meldt zich om werk van
J. Carel Anderson uit te voeren?
NOTEN
Over de componist J. Carel Anderson vond ik
in de wetenschappelijke litteratuur geen
gegevens. Mijn aandacht werd op deze
muzikale persoonlijkheid gevestigd door de
heer J.J.Ph. den Hertog uit Vlissingen, van wie
J.C. Anderson een oom was. De heer Den
Hertog verschafte mij tevens gegevens over de
componist. Ik ben hem hiervoor zeer
erkentelijk. Mevrouw C. Fikkert-Anderson uit
Almelo, dochter van de componist,
beantwoordde een aantal vragen van mij over
Anderson op biografisch gebied en stelde mij
bovendien een aantal composities van haar
vader voor studiedoeleinden ter beschikking,
waarvoor ik haar van harte dank.
Vgl. bijvoorbeeld mijn artikelen over de
componist Pieter Bustijn in Zeeuws Tijdschrift
39/4 (1989|, pp. 143-150 en over Remigius
Schrijver, Willem Lootens en Joost Verschuere
Reynvaan in Zeeuws Tijdschrift 40/5 (1990),
pp. 170-178.
2. Een bespreking van een optreden van deze
zangvereniging o.l.v. Anderson, die daarbij als
solist tevens pianowerken van Franz Bendel en
Edvard Grieg uitvoerde, is te vinden in
De Zeeuw van 7 februari 1914.
3. Het verkrijgen van volledig inzicht in de
datering van Andersons werk was mij
onmogelijk, omdat zijn oeuvre op dit moment in
de Neerlandica Collectie van Willem Noske te
Den Haag is ondergebracht. Brieven van mij
aan de heer Noske uit 1989 en begin 1990
bleven onbeantwoord. Onlangs werd duidelijk,
dat het oeuvre van Anderson in Den Haag
voorlopig niet toegankelijk is.
4. Hij publiceerde onder meer artikelen over
notenschrift en toonsoorten in Symphonia,
jaargang 18, alsmede over muzikale
orthografie in het door Willem Pijper en Paul
Sanders geredigeerde tijdschrift De Muziek,
jaargang 7.
5. Wolfgang Stockmeier. art. "Uland, Johann
Ludwigin Die Musik in Geschichte und
Gegenwart, Bd. 13, kolom 1026-1029, hier
kol. 1028.
217