'Christus en de Kananeese vrouw'
van Jacob Adriaensz. Backer
W.H.P. Scholten en W.E.J.L. de Maat
In 1955 werd de kerkvoogdij van de
Nederlands Hervormde gemeente in
Middelburg "ter verfraaiing van het
interieur" van een van de kerkgebouwen
een schilderij van de zeventiende
eeuwse schilder Jacob Adriaensz.
Backer in bruikleen aangeboden (1).
De kerkvoogdij ging op het aanbod in
en het schilderij kreeg een plaats aan
een van de muren van de Middelburgse
Wandelkerk. Daar hing het gedurende
enige tientallen jaren in betrekkelijke
anonimiteit. Eind 1987 kwam daar
verandering in, toen de kerkvoogdij het
schilderij van de bruikleengever in
eigendom kreeg. Het jaar daarop werd
besloten tot een restauratie.
De restauratie, die begin 1991 werd
afgesloten, en het gegeven dat de
huidige verblijfplaats van het schilderij in
kunsthistorische kringen onopgemerkt
was gebleven, gaven de aanleiding tot
nader onderzoek en een verslaglegging
daarvan in de vorm van dit artikel.
Jacob Adriaensz. Backer
(1608-1651).
Backer werd in 1608 te Harlingen
geboren als de tweede zoon van
Adriaan Tjerksz., bakker van beroep, en
Hiik Folkertsdr. (2). Nadat de moeder
overleed vertrok de vader met zijn gezin
naar Amsterdam. Hij trouwde opnieuw
en vestigde zich aan de Nieuwendijk.
Backer was toen drie jaar oud. Het
gezin behoorde in Amsterdam tot de
Waterlandse gemeente van de doops
gezinden. In 1625 werd de vader tot
'dienaar' van deze gemeente verkozen.
De doopsgezinde gemeenschap was
een hechte gemeenschap en dat was
waarschijnlijk de reden dat de jonge
Backer in de tweede helft van de jaren
twintig voor zijn schildersopleiding naar
Leeuwarden vertrok. Daar kwam hij in
de leer bij de doopsgezinde voorganger
en schilder Lambert Jacobsz.
(1598/9-1636), die tot 1620 in
Amsterdam woonachtig was en in die
periode was aangesloten bij de
Waterlandse gemeente. Ook Govert
Flinck (1615-1660) brengt zijn
leerperiode bij Lambert Jacobsz. door.
Backer en de zeven jaar jongere Flinck
vertrokken omstreeks 1632/3
gezamenlijk naar Amsterdam. Flinck
sloot zich aan bij een groepje leerlingen
rondom Rembrandt. In 1636 vestigde hij
zich als zelfstandig meester. Backer
vestigde zich naar alle waarschijnlijk
heid direct in 1632/3 reeds als
zelfstandig meester. Als bewijs daarvoor
kan het fraaie, in 1633/4 ontstane
groepsportret van vier regentessen voor
de nieuwe regentenkamer van het
Amsterdamse Burgerweeshuis gelden
(3). Het stuk getuigt van een hoge
kwaliteit en een duidelijk eigen karakter.
Van Backer bestaat een getekend
zelfportret met het opschrift Jacob
Backer fecit 1638. In Vlissingen'. Backer
portretteerde zichzelf in een typisch
melancholische houding met een licht
getormenteerde uitdrukking op het
gelaat. Bij welke gelegenheid de
schilder in Vlissingen verbleef is niet
bekend (4). Er is in ieder geval geen
enkele reden om aan te nemen dat hij
hier rond 1638 zijn atelier had
gevestigd. In 1638 schilderde hij onder
meer het beroemde portret van de
remonstrantse predikant Johannes
Uyttenbogaert (5).
Backer maakte deel uit van een
succesvolle, Vlaams geörienteerde
stroming in de Amsterdamse
historieschilderkunst. Deze stroming
stond min of meer tegenover die van
Rembrandt en zijn school. Een strikte
scheiding is overigens moeilijk aan te
geven. In sommige werken van Backer
zijn bepaalde Rembrandteske invloeden
moeilijk te ontkennen (6).
De faam die Backer ai bij zijn leven
genoot had hij vooral te danken aan zijn
portretten en historiestukken. Als een
van de weinige schilders wordt hij
genoemd in bijna alle zeventiende
eeuwse gedrukte bronnen over de
Nederlandse schilderkunst (7).
De kwaliteit van de portretten en
i csj>.
i rv-)j<~5-
J. A. Backer, zelfportret. Gesigneerd links onder 'Jacob Backer fecit 1638 in
Vlissingen'. Zwart krijt op wit papier, 15,5 x 15,5 cm. Wenen, Albertina.
Reproductie E. Engel (Uit: K. Bauch, Jakob Adrieansz Backer, Berlin 1926)
218