'Christus en de Kananeese vrouw' van Jacob Adriaensz. Backer figuur links vormen een iconografische verwijzing naar Petrus. De hond en het brood dat door het jongetje wordt vastgehouden hebben direct betrekking op de betreffende passages in de bijbeltekst. Het groepje rechts vormt het portret van de familie die de opdracht tot het maken van het schilderij verstrekt heeft. De man is gestoken in een kledij, die vooral vanwege de tulband oosters aandoet. Op zeventiende eeuwse schilderijen komt deze fantasiekledij vaker voor als een oriëntaals effect wordt nagestreefd. Voor een zeventiende eeuws historie schilderij is het onderwerp 'Christus en de Kananeese vrouw' betrekkelijk uniek. Andere voorbeelden zijn in ieder geval niet bekend (9). Mogelijk dat het onderwerp is aangereikt door de opdrachtgevende familie. In vergelijking met de andere historie stukken en groepsportretten van Backer doet de compositie van het schilderij in opzet en uitwerking wat plichtmatig aan. In zijn totaliteit ontbreekt het de voorstel ling enigszins aan eenheid en dynamiek. De stichtersgroep, de Christusfiguur en de Kananeese vrouw lijken als het ware als losse elementen op het doek te zijn geschilderd. Zij lijken niet werkelijk deel uit te maken van de omgeving waarin zij zijn afgebeeld. Het onmiskenbare vakmanschap van Backer blijkt in dit schilderij meer uit de onderdelen, zoals bijvoorbeeld de Kananeese vrouw en de stichtersgroep. De manier waarop de kinderen van de stichtersgroep zijn weergegeven zorgt voor de levendigheid die elders in de voorstelling node wordt gemist. De vrouw en vooral ook de man in zijn oriëntaalse kledij zijn overtuigend neergezet. De herkomst. De lange lijn die loopt van de eerste tot en met de laatste eigenaar van het schilderij is op belangrijke plaatsen onderbroken. Dit is voor oude kunstwerken zeker niet ongewoon, maar jammer blijft het wel. Op de vraag wie in 1640 de opdracht tot het maken van het schilderij heeft gegeven valt voorlopig nog geen antwoord te geven. Ook over de bestemming kan slechts in algemene zin iets worden gezegd. Het formaat en het onderwerp doen vermoeden dat het schilderij bedoeld was voor een grote, zeer waarschijnlijk een kerkelijke ruimte. De eerste bron waaruit met zekerheid iets over het eigendom van het schilderij valt op te maken dateert uit 1835. "Het Roomsch Catholijk Kerkbestuur der Gemeente Heeswijk bekent de eer gehad te hebben met eene geleidende Missiven van 4 april 1835 van Zijne Excellentie den Heere Baron A.J.L. van den Bogaerde van ter Brugge, Gouver neur der Provincie Noord-Braband, Ridder van den Nederlandschen Leeuw en Vrij-Heer van Heeswijk en Dinther, voor de parochiale kerk een Schilder stuk, verbeeldende, volgens het Evangelie van Mattheus XV Kap. 28 Vers, den Zaligmaker met eene Cananesche vrouw enz. door den Historieschilder A. de Bakker (sic) in het jaar 1640 vervaardigd, ten geschenke ontvangen te hebben, ten einde hetzelve tot luister van de Godsdienst in de Roomsch Catholijke Kerk dezer Gemeente geplaatst worde." (10). Het schilderij was dus tot 1835 eigendom van A.J.L. baron van den Bogaerde van Terbrugge (1787-1855). Van den Bogaerde is bekend vanwege de impo sante collectie kunstwerken die hij in kasteel Heeswijk had verzameld. Bauch schrijft in zijn in 1926 verschenen boek dat het schilderij deel uitmaakt van de "Sammlung Vincent van Spaendonck in Tilburg". Mogelijk is het schilderij van eigenaar veranderd nadat de Rooms- Katholieken in Heeswijk een nieuwe kerk, de St. Willibrordus (1895-6), in gebruik hadden genomen (11). De ge noemde Van Spaendonck moet Vincentius Johannes Aloysius van Spaendonck zijn geweest, eigenaar van een wolwasserij en -ververij in Tilburg (1847-1924). Van hem is echter niet bekend dat hij een (kunstverzameling van enig belang beheerde (12). Hoogstwaarschijnlijk is het schilderij in het begin van de veertiger jaren in het bezit gekomen van de Rotterdamse zakenman J.W. Blom, die het in 1955 als bruikleen aan de Kerkvoogdij te Middelburg aanbiedt (13). Aanleiding tot de restauratie. De eigenaar van een schilderij heeft vele verantwoordelijkheden. Een daarvan heeft betrekking op het beheer en meer specifiek op het in optimale conditie houden van het schilderij. A fortiori is dat een tamelijk hopeloze aangelegenheid. Een schilderij is op het moment dat het in eigendom komt zelden in optimale conditie en, even onontkoombaar als ergerlijk, het is aan verval onderhevig. Het enige wat in dit opzicht gedaan kan worden, is zorgen dat het verval zo traag mogelijk verloopt. Dit kan in hoofdzaak op twee manieren gebeuren. Allereerst door het schilderij in goede omstandigheden te bewaren, wat onder meer impliceert dat de temperatuur, het licht, de lucht en het vocht zodanig in de hand worden gehouden, dat de schadelijke invloeden die daarvan uit kunnen gaan tot een minimum worden beperkt. In de tweede plaats door op het schilderij bepaalde conservatorische of restauratorische ingrepen te verrichten. Nadat de kerkvoogdij het schilderij eind 1987 in eigendom had gekregen werden de problemen ten aanzien van de beheersverantwoordelijkheid actueel. Het bestuur was zich ervan bewust dat de conditie van het schilderij te wensen overliet en verzocht de Middelburgse restaurator De Maat om een behande- lingsvoorstel. Het lag in de bedoeling het schilderij na behandeling goed zichtbaar aan een van de kerkmuren te hangen. Toestand vóór de restauratie en materieel-technisch onderzoek. Het schilderij hing tot aan de restauratie aan een muur van de Wandelkerk, juist boven een uitlaat van de vloerverwar ming (14). Tussen het spieraam en de linnen drager bevond zich gruis van het stucwerk van de muur, waardoor een vervorming was ontstaan. Het linnen, bestaande uit twee verticaal aan elkaar genaaide banen, vertoonde aan de achterzijde schimmel. Het linnen was gedoubleerd. Op enkele plaatsen liet het Detail van het jongetje van de Stichtersgroep. Foto: A. Verburg. 220

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 22