Schaalvergroting om het behoud van basisscholen
B.A.J. van der Wouw
Inleiding
Leerlingdichtheid
Het akkoord
B. A. J. van der Wouw
Hoe staat het met de schaalvergroting
in het basisonderwijs? Een telefoontje
naar het ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen leert dat men daar nu
bezig gaat om het wetsvoorstel te
schrijven. De vaste commissie onder
wijs van de Tweede Kamer heeft zich
eind oktober over de problematiek
gebogen. De voorstellen zijn zonder
problemen door de commissie geloodst.
Men hoopt nu de wet in juli 1993 in het
Staatsblad te publiceren. Onduidelijk is
nog wanneer precies de Kamerbehan
deling van het wetsvoorstel zal plaats
vinden. Wel ligt al een voorstel tot wet
op de stichtingsnormen ter advies bij
de Raad van State. Dit onderdeel van
de schaalvergroting hoopt men al
per 1 augustus 1992 in te kunnen
voeren.
Terugkijkend op het afgelopen jaar
lijkt het evenwel of er rondom het
basisonderwijs een aantal veldslagen
zijn geleverd. Veldslagen met als
partijen aan de ene kant het ministerie
van onderwijs en wetenschappen en
aan de andere kant het onderwijsveld.
Veldslagen waarvan de confrontaties
in het begin ongemeen hard waren en
gericht op direct groot resultaat.
De staatssecretaris laat als eerste een
studieclubje in het geheim een zeer
vergaand voorstel tot schaalvergroting
uitdenken. Het bedenksel van deze
projectgroep wordt vervolgens met
veel klaroengeschal geopenbaard.
De hete schaal van de vergroting wordt
opgediend. Het steekspel kan dan
beginnen. De inzet is een algehele
kaalslag in het basisonderwijs. Omwille
van de kwaliteit.
Heel onderwijslievend Nederland
schrok zich te pletter toen gepleit werd
voor een minimale schoolgrootte van
250 leerlingen, zowel in de steden
alsook op het platteland. De kwaliteit
op grote scholen zou beter zijn dan op
kleine scholen was het hoofdargument.
Waarom dus kinderen op het platteland
de mogelijkheid onthouden ook goed
onderwijs te volgen? Met het creëren
van goede vervoersmogelijkheden
zouden ook de kinderen van het platte
land het beste onderwijs kunnen gaan
volgen. Uiteraard ontketende deze
diskwalificatie van het basisonderwijs
op kleine scholen een storm aan
protesten. De argumentatie was
empirisch zwak onderbouwd en politiek
niet verdedigbaar.
De staatssecretaris kwam derhalve in
januari van dit jaar met zijn eigen nota
"Toerusting en bereikbaarheid", waarin
de relatie tussen schoolgrootte en
kwaliteit naar de achtergrond werd
geschoven, maar waarin de minimale
schoolgrootte gekoppeld werd aan de
leerlingdichtheid in een gemeente.
De nieuwe normstelling gebaseerd op
leerlingdichtheid had de bedoeling in
dunbevolkte gebieden kleinere scholen
mogelijk te maken, onder het motto
grote scholen daar waar dat kan, kleine
scholen daar waar het moet.
Het principe dat je grotere scholen
moet vormen in gebieden waar veel
leerlingen bij elkaar wonen en kleinere
scholen in gebieden met weinig leer
lingen, en dat je dit zou kunnen
objectiveren aan de hand van
'leerlingdichtheid' werd alom met
instemming ontvangen.
De introductie van een formule om
plaatselijke normen voor de minimale
schoolgrootte te berekenen, ontketende
wel een enorme discussie over de
effecten van de nieuwe normstelling.
De berekeningen die daarvoor gemaakt
werden op grond van de kengetallen
uit de nota van staatssecretaris Wallage
wezen uit dat deze helemaal niet het
beoogde effect hadden. De bedoeling
was toch immers schaalvergroting in
verstedelijkte gebieden. Het platteland
zou worden ontzien. In een plattelands
provincie als Zeeland zat echter de
helft van alle scholen onder de minimale
norm.
Toepassing van de normen zou
betekenen dat vele plattelandskernen
hun laatste school zouden verliezen,
terwijl de pluriformiteit van het basis
onderwijs ernstig zou worden aangetast.
Nog steeds kon je spreken van een
ware kaalslag. Landelijk zou het resul
taat van de schaalvergroting uitmonden
in een terugval van het aantal scholen
met ongeveer 2700.
Ook nu keerde de publieke opinie
zich sterk tegen deze voorstellen.
De staatssecretaris stelde opnieuw de
normen bij nog voordat hij met het
onderwijsveld ging onderhandelen.
In mei van dit jaar ging hij die onder
handelingen in met de aankondiging
dat hij niet 2700, maar hooguit 1600
scholen wilde sluiten.
Het resultaat van dit laatste wapen
feit was een akkoord tussen de
besturen- en ouderorganisaties en de
staatssecretaris. Overeengekomen
werd dat geen 1600 maar ongeveer
1000 scholen zouden moeten sluiten.
Een belangrijk gegeven in het akkoord
is dat de stichtingsnorm voor een
basisschool op 200 leerlingen is
gesteld. Dit betekent dat er in Zeeland
geen scholen meer bij zullen komen.
De opheffingsnormen voor basis
scholen worden nu gerelateerd aan:
leerlingdichtheid in (delen van) een
gemeente
gemiddelde schoolgrootte van
scholen onder één bestuur (10/6
maal de gemeentelijke opheffings
norm)
de afstand van een school tot de
volgende school van dezelfde
richting (5 kilometer).
223