Boekbesprekingen elders expliciet verwezen) moeten dus nog in redactionele portefeuilles rond zwerven en misschien helpt het als de archeoloog ook hier wat graafwerk verricht. Na dit expose van Van Heeringen volgen een dertiental artikelen, die de ontwikkeling van de Zeeuwse dorpen in al haar facetten tot op de dag van vandaag beschrijven. Prof. Henderikx spreekt over de vroege Middeleeuwen en gaat tot omstreeks 1300 in een uitvoerig betoog, dat onder meer het vroeg-middeleeuwse landschap, de vroeg-middeleeuwse bewoning, de stormvloeden van 1014 en 1134, dorpen, parochiekerken en ambachten in de 12e en 13e eeuw, de kerk stichtingen, kerkdorpen, havenplaatsen en aanverwante zaken aan de orde stelt. Daarmee werd een patroon gelegd, waarop volgende generaties konden voortbouwen, ondanks oorlogen en overstromingen als van 1530 en 1532, waarbij heel Noord-Beveland en het oostelijk deel van Zuid-Beveland verloren gingen. Ik vraag me wel eens af, waar de kapitalen vandaan kwamen, die voor "infra-structurele voorzienin gen" als de bouw van kerken en kastelen, wegen, vaarten, inpolderingen van nieuw of verloren gegaan gebied, in een dunbevolkte streek als de Zeeuwse op tafel moesten worden gelegd, maar dat is niet langer onze zorg. Met zijn zeer lezenswaardige artikel "De Zeeuwse dorpen tussen 1850 en 1940" brengt Prins ons naar de moderne tijd. De bevolking van Zeeland is in die periode gegroeid van 160 naar 250.000 en de auteur vraagt zich af welke invloed deze groei op de dorpen heeft gehad, zijn ze gegroeid, is het bebouwingsbeeld veranderd, zijn er nieuwe dorpen bijgekomen? Een en ander met in achtneming van "externe" factoren als veranderd grondgebruik (verval van de meekrapcultuur, opkomst van de suikerbietencultuur met bijbehorend fabriekscomplex, dat in 1990 weer werd verlaten), de opkomst van het openbaar vervoer (trein, tram, stoomtram), de aanleg van havens en kanalen en dergelijke. Dorpen kunnen ook met tegenwind te kampen krijgen, kunnen in hun groei worden gestoord. Soms is de tegenwind zo sterk dat ze van de kaart verdwijnen of als gehucht de kaart nog net halen. Hoe dit proces verlopen kan, wordt door de Klerk aan de hand van tal van voorbeelden verhaald. Hij neemt met "Dorpen in Soorten" ook de diverse dorpstypes voor zijn rekening. Kerkdorpen, ringdorpen, voorstraat dorpen, wegdorpen en dijkdorpen worden met hun varianten door hem beschreven. Elke dorpsnaam vertelt verder een stukje van de Zeeuwse geschiedenis, zegt de inleiding op het artikel van Rentenaar over de Zeeuwse dorpsnamen. Voorbeeld: Ritthem, een zogenaamde heem-naam (heem woonplaats). Heem-namen zijn betrekkelijk zeldzaam in Zeeland; in oude oorkonden vinden we er nog een aantal terug, maar voor de tegen woordige tijd is Ritthem eigenlijk het enige voorbeeld: woonplaats bij of in riet-land. Als we mogen aannemen, zoals Blok in zijn boek over de Franken zegt, dat heemnamen dateren uit de Karolingische tijd, zijn we alweer een stuk verder. Rentenaar neemt ons elf pagina's lang mee op zijn tocht langs de Zeeuwse dorpsnamen, een leerzame, nergens vervelende reis. Peter Don leidt een rondgang door een 18e eeuws dorp met behulp van een aantal topografische tekeningen (de grote mode van die dagen, toen uitgevers als Tirion hun kunstenaars het land instuurden om platen te maken voor hun boeken en/of atlassen) en gaat vervolgens met De Klerk en Van Heeringen dieper in op de "vier hoofdelementen" van de dorpsstructuur: de kerk, het kerkhof, het kasteel en de vate. Het boek eindigt met een hoofd stuk over beschermde dorpsgezichten van Prins en een blik op het heden van Thissen. Eerstgenoemde behandelt de tot standkoming van de Monumentenwet en het aanwijzen van acht kernen als beschermd met bijbehorende bestemmingsplannen; de tweede gaat in op de ingrijpende veranderingen, die de moderne tijd heeft gebracht: dorpen, die door stads uitbreiding werden opgeslokt, dorpen, die totaal van karakter veranderden onder druk van de recreatie met z'n campings, bungalowparken, horeca- voorzieningen en dergelijke, met daartegenover dorpen, die niet konden meedrijven op de stroom en a.h.w. hun functie verloren met het verdwijnen van de laatste winkel, de school, het postkantoortje, om maar enkele zaken te noemen. Een artikel dat tot nadenken stemt. Hebben we dat allemaal zo gewild? Ik ben bij dit boek wat uitvoerig blijven stil staan, omdat ik het een belangrijk boek vind, dat ik in veler handen wens. Het verschaft inzicht in het verleden, dat wij in het heden nog wel eens mogen overwegen. Een teveel aan drukfouten en twee maal dezelfde plaat van Nisse, zie ik dan gaarne over het hoofd. B. T. Piet Quite: Barsten in de fles - Jongensjaren in Vlissingen, 1940-1947. Uitg. ADZ, Vlissingen 1990, Geb. en geïll. ISBN 90 72838 04 1 Oorlogsboeken over Zeeland zijn er genoeg en ook de succesvolle pogingen van de geallieerden om na de val van Antwerpen een vrije doorvaart over de Westerschelde te forceren, zodat ze de troepen, die ze nodig hadden voor de laatste afrekening met de Duitse tegenstanders, ongehinderd konden aanvoeren en ravitailleren, die pogingen lijken ook afdoende te zijn gedocumenteerd. Wie weet hoe hij moet kijken, vindt zelfs zonder die documenten bij een ritje over Walcheren overal de sporen van die slag nog terug. Want het ging om Walcheren en vooral om de van binnen en van buiten versterkte vesting Vlissingen. Zolang in die stad Duitsers zaten, bleef de Schelde onbevaarbaar en de haven van Antwerpen onbereikbaar. In die "bunker Vlissingen" woonden echter ook nog gewone Vlissingse burgers, die ondanks allerlei directe en indirecte waarschuwingen om uiteen lopende redenen hadden geweigerd hun stad te verlaten. Men schat zo'n 5000 mannen, vrouwen en kinderen. Onder deze mensen bevond zich de auteur van dit boek, Piet Quite, die bij het uitbreken van de oorlog in 1940 6 jaar oud was en bij de bevrijding ongeveer 11 jaar moet zijn geweest. Quite heeft dus de hele oorlog meegemaakt, maar als kind en het aardige van dit boekje is juist, dat hij bij het opschrijven van zijn herinnerin gen aan deze rampzalige jaren, het kinderperspectief nooit of vrijwel nooit uit het oog is verloren. Als de oorlog uitbreekt zit hij in een kinderkolonie in Oost-Voorne. In de vroege ochtend van de 5de mei denderen daar vliegtuigen over, waaruit poppetjes vallen. Die poppetjes blijken 233

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 35