Schilders in de schaduw
daarmee evenwei steeds verder ver
wijderend van zijn Parijse vrienden.
In zijn laatste jaren ging zijn
lichamelijke en geestelijke gesteldheid
snel achteruit.
Deze schilder van zee- en rivier
gezichten en aquarellist van land
schappen, in zekere zin een voorloper
van het impressionisme, wordt meestal
gezien als een Frans kunstenaar.
Pissarro zei van hem: Als hij er niet
was geweest, waren wij er ook niet.
Jongkind-specialiste Victorine Hefting
legt de nadruk op het verbindend
aspect: hij wist een merkwaardige
synthese tot stand te brengen tussen
de Latijnse helderheid en het noordelijk
gevoel voor stemming. Intuïtief, daar
zijn zowel Victorine Hefting als haar
vakgenoot John Sillevis van overtuigd.
De laatste ziet Jongkinds meesterschap
vooral in de op het doek overgebrachte
suggestie van beweeglijkheid en
tinteling van water en licht.
De overzichtstentoonstelling die de
Zeister Kunststichting ter ere van de
100e sterfdag van de schilder in het
Slot Zeist organiseerde, bestond uit 64,
deels nog niet eerder in Nederland
tentoongestelde werken. Opvallend
waren de prachtige aquarellen. Bij de
tentoonstelling verscheen de catalogus
Jongkind, een Hollander in Frankrijk,
met heldere schetsen van leven en
werk door John Sillevis en Elisabeth
Stades-Vischer en vele mooie
afbeeldingen.
Met verve
Eind 1991 organiseerde de Stichting
Amazone in Amsterdam de tentoon
stelling Met verve, een verzameling
ego-documenten en werken van de
schilderessen Lou Loeber, Sorella
(Thérèse Ansingh) en Adya van
Rees-Dutilh. Een vervolg op de het jaar
daarvoor gehouden tentoonstelling
Was getekendCharley Toorop,
Lizzy Ansingh, Jacoba van Heemskerck
(zie de bespreking in ZT 6/1990) en
evenzeer passend in het onderzoek
naar een vrouwelijke culturele traditie
dat de stichting voor een breder publiek
toegankelijk wil maken. Ook nu was de
tentoonstelling eerder biografisch dan
kunsthistorisch; eens te meer bleek hoe
groot in onze tijd de behoefte aan een
verstrengeling van beide aspecten is.
Lou Loeber (1894-1983) groeide op in
een vrijzinnig liberaal gezin in Blaricum,
begon omstreeks 1913 te schilderen,
volgde zowel privélessen als een
opleiding aan de Amsterdamse
Academie en ontwikkelde zich van
traditionaliste tot sociaal geëngageerde
schilderes, tekenares en grafica.
Neigend naar het abstracte bleef zij de
herkenbare voorstelling als uitgangs
punt houden, omdat het algemeen
menselijke "op een algemeen
begrijpelijke en algemeen geldige wijze"
tot uitdrukking moest worden gebracht.
Van invloed op haar ontwikkeling
waren de schilder Toon Verhoef, die
haar met de moderne kunststromingen
in contact bracht, en de socialistische
kunstenaar Dirk Koning, haar latere
echtgenoot. Blaricum bij avond en
Dorpje Thüringen, beide uit 1922, zijn
mooie voorbeelden van haar streven
naar harmonie en vereenvoudiging van
vorm en kleur. Mondriaans
Le Néoplasticisme inspireerde haar,
hoewel het volledig loslaten van de
zichtbare werkelijkheid haar aan
vankelijk te ver ging. Na de tweede
wereldoorlog werden haar werken
steeds abstracter, rond 1960 begon zij
dan toch aan enkele volledig abstracte
'muzikale composities'. In 1980
publiceerde zij haar Herinneringen.
Thérèse Ansingh (1883-1968) begon
laat te schilderen. Op een zomerdag in
1932 bracht zij een onverwacht bezoek
aan haar oudere zusje Lizzy. Een leeg
doek stond op de ezel in het atelier.
Lizzy, op het punt uit te gaan, duwde in
een opwelling Thérèse palet en
penselen in handen. Op dat moment
werd Sorella (Italiaans voor zusje)
geboren. Lizzy Ansingh zou daar later
over zeggen: "Zij ging voor den ezel
zitten en het trof mij dat zij daar zat
alsof zij er hoorde. Na ongeveer een
uur kwam ik terug en was verbaasd
hoe vertrouwd en zeker zij verdiept
schilderde. Er was niets van het
onvermijdelijke onwennige van de
beginneling, het zoeken en worstelen
met de onwillige verf." Thérèse Ansingh
had jarenlang een zangopleiding in
Engeland gevolgd (plankenkoorts
belette haar uiteindelijk op te treden).
Opgegroeid in een milieu van beeldende
kunstenaars, bovendien sinds 1917
met de schilder Bart Peizel getrouwd,
was er toch kennelijk niets dat haar
voor haar 50e levensjaar tot schilderen
bracht. Lessen heeft zij nooit gevolgd.
Al gauw werd ze 'de Achtste Joffer'
genoemd (de Amsterdamse Joffers,
waar Lizzy toe behoorde, hadden
elkaar op de Academie leren kennen),
hoewel haar werk qua stijl en techniek
sterk verschilde van dat van de Joffers.
Sorella's werk is ongekunsteld en naïef,
tóch geraffineerd van kleuren-
compositie en techniek, heel direct.
Misschien heeft Hans Redeker haar
wel het best omschreven, toen hij in
1973 stelde: "Sorella 'is', in een naïeve
natuurlijkheid die ons tegelijk vertrouwd
is en schokt en die over alle technische
en materiële grenzen ons wegdraagt
naar een eigen wereld en een eigen
lied. Men vergeet er stijlen en richtingen
en de valse criteria van 'modern' en
'verouderd', omdat men in de kunst
evenals in het leven alleen bij-de-tijd
en tegelijk tijdloos is, door zichzelf te
zijn." Zo althans verging het mij, toen ik
naar het in Amsterdam tentoongestelde
De roepende (1933) keek. Betoverend,
één brok geconcentreerde energie in
een harmonieus decoratieve compo
sitie - helaas in afbeeldingen, hoe knap
ook, niet over te brengen: alleen 'het
echte' is hier goed genoeg. Dat Sorella
pas schilderde als zij iets te vertellen
had, moet er mee te maken hebben.
Adya van Rees-Dutilh (1876-1959),
vooral bekend door haar rol bij het
ontstaan van de Zürichse Dada-
beweging rond 1915, stamde uit een
rijk Rotterdams geslacht. Ze kreeg al
vroeg tekenlessen, eerst in Den Haag,
later in Brussel waar haar familie zich
vestigde. In een landbouwkolonie van
de 'Internationale Broederschap' in
Blaricum ontmoette ze de schilder Otto
van Rees. Met hem bracht ze de zomer
van 1904 in Domburg door, de winter
in Parijs waar zij een 'vrij huwelijk'
aangingen dat in later jaren voor de
wet werd bevestigd. Ze reisden onder
meer naar Monte Verita, de kolonie
van de 'Internationale Broederschap' in
Ascona, en, na het uitbreken van de
eerste wereldoorlog, naar Zürich.
In 1915 exposeerde Adya daar met
Otto en met de kunstenaar Hans Arp
bij Galerie Tanner, een tentoonstelling
die algemeen wordt gezien als het
begin van Dada in Zürich. Naast
tekeningen was Adya vertegenwoordigd
met wandkleden en broderies,
technieken waar ze zich vanaf 1906 in
toenemende mate mee bezig hield.
Ze maakte vrijwel abstracte composi
ties, zowel naar eigen ontwerp als naar
23