Een muur van graniet
A. Sturm
"Er staat nog altijd geen monument op
de dijk bij Colijnsplaat." Zo begint in
1958 het artikel De legende van
Colijnsplaat van de journalist Dick
Hendrikse in Weekblad Panorama,
later opgenomen in een leergang
Nederlands voor het voortgezet
onderwijs. Naast de scholieren die die
leergang achter de kiezen hebben, kan
ook de regelmatige lezer van het
Zeeuws Tijdschrift bekend zijn met de
inhoud van die legende, want nog
onlangs werd er, zij het summier, aan
gerefereerd door Max Dendermonde in
de rubriek Het Zeelandgevoel (1991
nr. 4, p. 131Maar voor de rest vait mij,
steeds als ik de legende in gesprekken
naar voren breng, weer op hoe weinig
mensen, ook in Zeeland, die legende
kennen. En toch is het zo'n ongelooflijk
aangrijpend, wonderlijk verhaal.
Tot begin jaren tachtig bezat
Colijnsplaat een zeer oude pittoreske
tijhaven, waarvan in vroeger tijden druk
gebruik gemaakt werd voor de overslag
van landbouwprodukten, kolen en
andere goederen. De verbinding tussen
de kade van die haven en de rest van
het dorp werd gevormd door twee
zogenaamde 'coupures' in de zeedijk
waarachter Colijn verscholen lag. In de
rampnacht van 1 februari 1953 had
men, wat sinds 1916 niet meer was
gebeurd, die coupures bij het opkomen
van de vloed afgesloten met zware
houten balken, die 'vloedplanken'
worden genoemd. Die vloedplanken
werden op hun plaats gehouden door
'steunberen', gemetselde bakstenen
kolommen met een sleuf waarin de
vloedplanken geschoven konden
worden. De ene coupure was zo breed
dat die niet alleen aan de linker- en
rechterkant zo'n steunbeer bevatte,
maar ook in het midden. Enige uren na
middernacht kwam de vloed zo hoog
op dat de kade onderliep en het
zeewater tegen de vloedplanken kwam
te staan. Door de druk van het water
en het geweld van de enorme golfslag
raakte op een gegeven moment de
steunbeer in het midden van de
breedste coupure los van zijn funda
ment. Daardoor dreigde deze, met de
links en rechts erin bevestigde vloed
planken, door het water naar binnen
gedrukt te worden. Als dat zou gebeuren
waren de gevolgen desastreus.
De Voorstraat direct achter de coupure
lag op dat moment zo'n vier meter
onder het niveau van het zeewater.
Bij het doorbreken van de coupure
zouden dus Colijnsplaat en de polder
waarin het ligt door het water zijn
verzwolgen. In de verschrikkelijke
storm en ijzige kou waren op dat
moment, gewaarschuwd door noodklok
en dorpsomroeper, naar schatting zo'n
tachtig tot honderd man bij de coupure
aanwezig. Met man en macht probeerde
men het gevaar te keren met behulp
van stutbalken, zandzakken en ander
verzwarend materiaal. En toen dat niet
voldoende bleek te zijn, heeft men in
arren moede het eigen lijf in de strijd
geworpen: Mannetje aan mannetje,
een paar rijen dik, heeft men met pure
lichaamskracht de afsluiting van de
coupure op haar plaats weten te
houden. Daarbij waarschuwde een
man die zo lang was dat hij over de
vloedplanken heen kon kijken, bij
iedere golf die over de kade aan kwam
rollen, met de kreet "Houen", dat men
zich schrap moest zetten. Zo ving men
de dreunende klappen van de tegen de
vloedplanken beukende golfslagen op,
steeds opnieuw bedolven onder het
ijskoude overslaande zeewater.
Uiteindelijk werd als door een Gods
wonder een in de haven liggend
binnenvaartschip door het water op de
kade gesmeten waarbij het precies
voor de coupure strandde om daar de
ergste kracht van de aanstormende
golven te breken. Op het nippertje
ontsnapte Colijnsplaat zo aan een
gewisse ondergang.
25