Het proefstation voor de fruitteelt 90 jaar onderzoek in Wilhelminadorp. Arjen van den Houten Afb. 1: Het terrein van het proefstation in Wilhelminadorp. Foto: KLM Aerocarto vogelvluchtfotografie, KO 15492. Klonenonderzoek, kleurmutanten en bacterievuur. Geen termen uit een science-fictionboek maar uit het jaar verslag van het Proefstation voor de Fruitteelt in Wilhelminadorp. Dit proef station, een landelijke instelling waar alle facetten van fruitgewassen worden onderzocht, bestond afgelopen jaar negentig jaar. Reden dus om eens naar de geschiedenis van deze instelling te kijken. Voor de toekomst is er wat betreft de plaats van het proefstation onzekerheid. Zal het de honderd jaar in Zeeland volmaken? Het begin Op 1 augustus 1901 werd door enkele vooraanstaande personen in de Zeeuwse land- en tuinbouw de 'Vereemging Zeeland's Proeftuin' opgericht. Met de oprichting van deze proeftuin wilde men de ontwikkeling van de tuinbouw stimuleren. Na de landbouwcrisis van de jaren tachtig van de vorige eeuw, veroorzaakt door goedkoop graan uit de Verenigde Staten, hadden veel landbouwers hun toevlucht gezocht in de tuinbouw. De overheid zag de noodzaak tot verbetering van zowel de land- als de tuinbouw in en ijverde daarvoor vanaf 1890 met behulp van voorlichting en onderwijs. Er werden zogenaamde rijkslandbouw- en rijkstuinbouwleraren aangesteld, die, waar zij konden, initiatieven uit de land- en tuinbouw steunden. De rijkstuinbouwleraar voor het Zuidwesten van Nederland was dan ook nauw betrokken bij de oprichting van de Zeeuwse proeftuin. De jonge vereniging kreeg voet aan de grond toen, dankzij de medewerking van het bestuur van de maatschap 'de Wilhelminapolder', 85 are grond kon worden gepacht. In de loop van de jaren werd de proeftuin geleidelijk uitgebreid tot de huidige grootte van 24 hectare, (afb. 1 Van proeftuin naar proefstation Vanaf de oprichting tot omstreeks 1940 was de proeftuin gericht op de praktijk van de fruitteelt. De tuin had het karakter van demonstratietuin. Zo wer den in 1903 de eerste vruchtbomen geplant, 'teneinde daardoor in het klein een voorbeeld aan de omgeving te toonen, hoe de fruitcultuur rationeel moest gedreven worden'. Wel werden er al direct vele rassen aangeplant om na te gaan welke voor de streek het beste zouden voldoen. Het jaarverslag van 1927 geeft een beschrijving van 113 pererassen, 91 appelrassen en 16 pruimerassen. Hiervan werden er respectievelijk 13, 6 en 8 goed bevonden. Van deze laatste komen er nu nog respectievelijk 8,1 en 1 in het moderne sortiment voor. In de jaren 30 had het fruit in Nederland veel te lijden van insecten plagen en schimmelziekten. Steeds meer groeide dan ook het besef, hoe belangrijk wetenschappelijk onderzoek was. In 1940 werd besloten tot het inrichten van een laboratorium. Hiermee brak een nieuwe periode aan voor de proeftuin en voor de fruitteelt. De laboratoriumaccommodatie was aanvankelijk zeer primitief. Na een korte huisvesting in de Rijksland- bouwwinterschool te Goes werd in 1942 het eerste laboratorium gevestigd in het zogenaamde 'Veeartsenijkot' van 'de Wilhelminapolder', een ruimte van 8 bij 5 meter. Dit 'kot' werd echter in 1944 zwaar beschadigd door granaat- vuur. Gelukkig kon kort na de oorlog begonnen worden met de bouw van een klein laboratorium. Er waren op dat moment al twee onderzoekers aan het werk. Zij hielden zich bezig met de bestrijding van de insectenplagen en de schimmelziekten. Kort na de oorlog kwam er een derde onderzoeker bij voor het bodemkundig en bemestingsonderzoek. Na de inundatie van Walcheren en delen van Zuid-Beveland door de geallieerden moest het zout uit de verzilte gronden worden gehaald en de bodem weer geschikt worden gemaakt voor fruitteelt. De wetenschappelijke aanpak en de aanwezigheid van dit drietal bleken van groot belang. Toen de overheid in de vijftiger jaren één van de regionale proeftuinen voor de fruitteelt (er waren er ongeveer tien) wilde doen uitgroeien tot een landelijk proefstation, koos het voor de Zeeuwse proeftuin. Zo werd op 15 juni 1954 de 'Stichting tot Exploitatie van het Proefstation voor de fruitteelt in de volle grond in Nederland' opgericht. Vanaf die tijd werd het bestaande onderzoek verder geïntensiveerd en in andere richtingen uitgebreid. Al snel was er behoefte aan een grotere onderzoeksruimte. In 1959 opende de toenmalig directeur-generaal voor de 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 19