i ^■mm 1 Zeeuws formaat Over het werk van architect ir. A. Rothuizen 11906-1990) f 1,50 per m2. In een vergadering van 14 mei ging de Raad met aankoop van de grond akkoord6 en werd ook de naam van A. Rothuizen als mogelijke architect genoemd. Rothuizen had reeds voor nieuwbouw in Vlissingen een zestal plannen gemaakt die echter tot dan toe niet waren uitgevoerd. Op 17 juni 1937 ontving het bureau F.G.C. Rothuizen b.n.a. en ir. A. Rothuizen b.i. te Goes en Middelburg de opdracht voor het maken van ten minste twee voor ontwerpen. Er werden drie ontwerpen gemaakt en de verdediging daarvan vond plaats in de vergadering van 10 september 1937. Men besloot van voorontwerp no.1 een maquette te laten vervaardigen. Deze maquette werd bekeken en vervolgens hevig bekritiseerd door de Raad in de vergadering van 29 oktober 1937. Nu door de maquette pas goed duidelijk was geworden hoe het nieuwe kantoor er in de voorstelling van Rothuizen uit zou gaan zien, steigerde de Raad vrijwel unaniem. Er brak een stevige discussie los. De een wilde meer sprongen in de voorgevel, een ander wilde dakkapellen op de kap, die er nu, zijns inziens, 'uitziet als het dak van een loods'. Een derde vond de kleur lelijk en merkte dat niet voor het eerst op. Een vierde vond alles aan het gebouw lelijk. De secretaris van de Raad, mr.dr. R.W. graaf van Lynden, achtte het ontwerp niet monumentaal genoeg en de voorzitter, jhr. mr. J.W. Quarles van Ufford, merkte op dat hij nu minder geschrokken was dan vorige keer, van de tekeningen. De directeur van de PZEM, J. Slooves, had over het ontwerp contact gehad met architect Postma van de PLEM uit Maastricht, op aanraden van prof. Gelissen. Hij kon maar niet begrijpen waarom het gebouw voor de PZEM zo groot zou moeten zijn. (Later zou men besluiten de vestiging in Vlissingen op te heffen, daar men in Middelburg toch ruimte te over bezat.) Samengevat kwam de kritiek hier op neer. Er waren in het ontwerp twee voorgevels gemaakt. Dat vond men misschien wel mooi maar ook duur. De ontvangsthal was te groot gemaakt, evenals de meeste kantoorkamers. Het uiterlijk liet, wat betreft monumen taliteit te wensen over en last but not least, het geheel was veel te kostbaar geworden. Er gingen stemmen op een prijs- De twee voorgevels van het kantoor voor de PZEM in 1945. T i -ti. Blf ppla ©hi-M™ De toren en directie-vleugel van het PZEM-kantoor. vraag uit te schrijven of wellicht zelfs een meervoudige opdracht. Hieraan zouden echter wel hoge kosten verbonden zijn. Misschien moest dan wel een onafhankelijk beoordelaar aangesteld worden? De naam van architect H. van der Kloot-Meijburg werd in verband hiermee genoemd. Of zou men Rothuizen het geheel moeten laten uitwerken samen met architect Postma? De Raad zat er behoorlijk mee in de maag. Uiteindelijk besloot men het ontwerp van Rothuizen af te keuren en zich nader te beraden. In een vergadering van de Raad op 19 november 1937 meldde de secretaris dat hij contact had gezocht met zijn broer, die directeur bij de Rijks gebouwendienst was en eveneens met de Rijksbouwmeester, ir. G.C. Bremer.7 Als advies gaven zij hem de namen van twee architecten, die mogelijk de opdracht aan zouden kunnen. Dhr. Slooves reageerde nogal geschrokken op deze mededeling. Hij had namelijk nog gesprekken gehad met de beide heren Rothuizen en nadere afspraken gemaakt over een andere tracee-indeling, een nieuwe raamindeling, het weghalen van de uitbouw, verandering van de entree en over een forse verkleining van het aantal m3. De vergadering was boos. Dit had hij niet mogen doen. Het ontwerp was immers in zijn geheel afgekeurd en niet op onderdelen zoals de direkteur nu suggereerde. Er waren geen verplich tingen aan Rothuizen, er was slechts een keuze gedaan uit de ingeleverde voorontwerpen voor het maken van een maquette. Men beraadslaagde hier geruime tijd over en kwam tenslotte, zij het morrend, tot de conclusie dat de combinatie Rothuizen een laatste kans verdiende. Gedane zaken nemen nu eenmaal geen keer en men moest ook rekening houden met 'het belang van deze opdracht voor de carrière van dhr. Rothuizen jr.'! Op de vergadering van 28 januari 1938 werd het nieuwe ontwerp inge diend. Aan 'den eisch, dat het gebouw meer monumentaal' moest zijn, was voldaan. Goedkoper was het echter nog niet. Wel kleiner: zeker 350 m3 minder dan in het eerste ontwerp. Dhr. J.M. van Bommel van Vloten 'acht de kosten buitensporig hoog.' 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 25