'Het Zeelandgevoel" (10) Zeeland: zee en land vorm van de wagens. Dit geldt, met enkele uitzonderingen, in feite voor heel Nederland. Het dagelijks kostuum van de mannen valt minder gemakkelijk te karakteriseren. Als een boer op het punt staat te trouwen, krijgt hij een 'uitzet' van zwart lakense stof of van bombazijn, dat hangt af van de rijkdom van zijn ouders. In dit pakket vindt hij een wambuis, een vesten een broek, en een geklede, lange jas, die kap genoemd wordt, en hem tot de voeten reikt en die nog dezelfde snit vertoont als die van zijn grootvader. Deze traditionele kledingstukken behoudt hij zijn hele leven. Hij is er zuinig op en hij profaneert ze niet door ze te dragen bij elke feestelijke gelegenheid of als hij er lust toe heeft ze aan te trekken. Ze komen slechts bij plechtige gelegenheden uit de kast: met name bij de doop van zijn kinderen, bij het avondmaal, en als hij een familielid moet begraven. Als zijn vrouw sterft enkele jaren na het huwelijk trekt hij deze spullen niet eens aan; dat doet hij pas na veertig of vijftig jaar met haar getrouwd te zijn geweest. Een herberg We hadden erop gerekend West-Kapelle nog diezelfde dag te verlaten, maar de vallende avond vond ons nog op de dijk. Op dit reusachtige door mensen tot stand gebrachte werk, voelden we ons groter en sterker. We hielden van deze dijk, 'deze grote ring in de neus van het monster.' zoals men hier zegt. We dachten na over ons vertrek. 'Zullen we vandaag nog naar Middelburg teruggaan?' 'Neen.' 'Waar kunnen we eten?' 'In Het Kasteel van Batavia. We gaan er binnen. Achter in de zaal van de herberg staat de kasteleinse, zoals hier de Vlaamse bazinne heet, een forse vrouw. Men zou denken dat zij zó uit een schilderij van Jan Steen is gestapt. Vijftig jaar, met levendige, zwarte ogen, een grote, lachende mond, een klein hoofd, een kort bovenlichaam, goed in het vlees, en met lange ledematen en een rok waaraan geen eind schijnt te komen omdat zij zulke lange benen moet hebben. 'Hebt u een stukje vlees voor ons?' 'Neen.' 'Wat heeft u dan wel?' 'Zacht gekookte eieren.' 'Goed.' 'En daarna een omelet.' 'Goed.' 'En sla.' 'Goed. En hebt u wijn?' 'Ja.' 'Mooi zo. Duur?' 'Neen.' We waren vrolijk en maakten gekheid. Vriendelijke, nieuwsgierige gezichten kwamen naar ons kijken. We waren weldra klaar met de maaltijd. We prakten de zachte eieren en de bloemige gele aardappelen, goten er boter over, voegden er een paar flinke lepels mosterd aan toe, en mengden het geheel door elkaar. Het leek ons een uitgezochte maaltijd. De kasteleinse zag ons dit mengsel gereed maken, zag ons gulzig eten en lachen, en vond het allemaal naar genoegen. Ze lachte met ons mee en wij lachten met haar mee - het was onschuldig en beschaafd. 'De heren doen helemaal niet uit de hoogte,' zei ze. Zij was even tevreden over ons als wij over haar. Ze vond ons 'flinke venten'. Het volk veracht hier, evenals elders, hautain gedrag en koele, afgemeten manieren. De volgende ochtend stonden we om zes uur op en bezochten de dijk, in afwachting van de thee. Voor het dijkhuis, het huis van de directie, aan het eind van het dorp tegen de dijk, ligt een grasveld. Het heet Het Groentje, en de jongens van West-Kapelle komen er liggen - maar op zondagen blijven ze staan. Dit groentje vervangt hier de klap-bank (conversatiebank) die men bijna overal in Zeeland vindt, vooral in het land van Goes. Deze bank is meestal rond een lindeboom aan gebracht. In Kamperland (Noord- Beveland) vindt men geen klap-bank, maar een visch-huis, waartegen men in het dialect visch-huus zegt. In Hoogland doet de terp waarop de molen staat dienst ais klap-bank. Zeeuws-Vlaanderen We zijn naar Middelburg teruggekeerd en hebben in Vlissingen de stoomboot naar Breskens genomen. Zeeuws-Vlaanderen is een van de rijkste streken ter wereld. Het is oud Vlaams gebied. Men vindt er weinig of geen resten van klederdracht. De vrouwen dragen de grote zwarte mantel van de West-Vlaamse vrouwen en een linnen muts met pijpplooien, die het gezicht omgeeft of het een boeket is; maar men ziet niet vaak bloemen in deze omlijsting. In Axel draagt men hetzelfde kostuum als op Walcheren. Alleen is er verschil in het schoeisel van de vrouwen: de schoenen zijn hier van zwart laken en versierd met een eveneens zwarte poef en een grote zilveren gesp, die in de zon schittert als een diamant. Zeeuws-Vlaanderen biedt een prachtig landschap. Overal ziet men uitgestrekte vlakten, al naar het seizoen bedekt met koolzaad met enorme stengels, met weelderige groenten van allerlei soort, met gras dat, mals en dicht, groot vee en schapen voedt. Er groeit overvloedig vlas: een sierlijke plant die grote uitgestrektheden als wijde meren bedekt en in grote, groene, weke golven deint bij het kleinste briesje. Er is weinig of niets over van de antieke wouden van de Menapiërs. Bijl en ploeg hebben zich overal een weg gebaand. Hoge bomen ziet men alleen langs de grote wegen, maar daar zijn ze dan ook geweldig hoog, zoals langs de weg van Schoondijke naar Oostburg. Schoondijke is nog wel degelijk een Zeeuws dorp, zoals bijna alle plaatsen die langs de rivier liggen, maar hoe meer men Belgisch Vlaanderen nadert, hoe meer het schilderachtige van karakter verandert. Het begint met de witte huizen met rieten dak. Enkele ook zijn bedekt met leisteen; rode pannen ziet men haast niet meer. In Schoondijke is reeds de typische dracht verdwenen. De mannen dragen er een jas en een pet van laken of bombazijn en een zwart vest met twee rijen knopen. Bij de vrouwen is alleen nog de muts met pijpplooien die het gezicht omlijst, karakteristiek. De siera den doen aan Normandische versie ringen denken. Aan de oorbellen hangen grote verlengstukken in gebruineerd of mat goud, in de vorm van een peer. In het oosten, in Axel en Hulst en in de omringende vlakten en polders, is het anders gesteld. Daar hebben allerlei mensentypen onze aandacht 126

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 18