"Het Zeelandgevoel" (10) Zeeland: zee en land
getrokken, vooral bij de mannen.
Een ervan bestaat uit kleine, donkere,
uitgedroogde, opvliegende, zeer
onafhankelijke, zeer snel beledigde,
maar bij tijd en wijle zeer vrolijke
mensen. Men noemt deze deboskerels,
de 'bewoners van de bossen'. De bos
sen zelf zijn verdwenen, maar het volk
dat ze bewoonde heeft de naam
behouden.
Het zijn mensen die weinig inkomen
hebben en allerlei ambachten
uitoefenen. Ze maken bezems, vogel
kooien, hondehokken, muizevallen,
wolfsklemmen, en leveren takkebossen;
ze leiden een armoedig bestaan.
Het zijn stoutmoedige stropers, maar
zelf eten zij het wild niet dat ze vangen;
onverbeterlijke gauwdieven, bereiden
ze met de boter die ze bij anderen
stelen de groenten die ze bij hen
hebben weggehaald. Maar de bos-
kerels overtreffen in hoge mate de
boeren in alles wat doorzicht, nauw
keurigheid en perfecte afwerking
vereist.
De bewoners van de vlakten zijn
van een geheel ander type. Zij zijn
groot, dik en zwaar, hebben brede
schouders en beschikken over een
127