'Het Zeelandgevoel" (10) Zeeland: zee en land herculische kracht. Als men hen ziet lopen met zwaaiende armen, met hun grote handen, met hun wat doorgezakte knieën en hun grote voeten, moet men denken aan grote beren die rechtop proberen te lopen, maar beter op handen en voeten konden gaan. Wantrouwig tot het uiterste, bijgelovig tot in het onmogelijke, wijzen zij alles af wat ze niet begrijpen kunnen. Haatdragend en wraakzuchtig, kunnen zij toch lang wachten op een goede gelegenheid om hun vijanden te treffen. Als zij gedronken hebben gedragen zij zich bij een spel dat zij verliezen, als woestaards. De boer uit de polder verschilt niet veel van die op de vlakte. Hij schijnt alleen nog wat langzamer en wat droefgeestiger of onverschilliger. Uit verbintenissen van deze drie typen zijn vreemde combinaties ontstaan. Niet zelden ontmoet men in Belgisch en Zeeuws-Vlaanderen en in de Saksische gebieden van heel Nederland, mensen met blauwe ogen en zwart of bruin haar, en met bruine ogen en blond haar. Hoe verder de vermenging zich heeft voortgezet, hoe meer men nuances ziet van kastanjebruin. Enkele bevolkingsgroepen in Belgisch Vlaanderen zijn volkomen blond of rossig. Zoals op Walcheren, zijn ook hier de boeren met messen gewapend. In de streek van Vier-Ambachten en in Axel en omgeving dragen de boeren het mes in een koperen schede aan de gordel en scheiden er nooit van. Vroeger hadden er hele messen gevechten plaats tussen de verschil lende dorpen. Er bestonden verschillende manieren om een tegenstander uit te dagen. In Axel stak men het mes in de tafel; in Oudenaerde stak men het in het altijd lage plafond, maar recht boven zijn hoofd om het terstond te kunnen grijpen. In Brabant stak men het mes eveneens in de tafel en liet het trillen. Zolang het bewoog, kreeg degene die uitgedaagd was gelegenheid om zijn eigen wapen te grijpen. Daarna viel de uitdager aan. Al naar gelang de ernst van het geval vecht men in Zeeuws-Vlaanderen met heel, half of derde lemmet. Op verlangen van de uitgedaagde wordt daarbij het lemmet met touw omwikkeld, tot de vrijblijvende punt de verlangde lengte heeft. Soms worden de tegenstanders met een riem aan elkaar gebonden. Men kan elkaar dan niet ontlopen en vluchten is onmogelijk. Wie in het duel neerstort, sleept de ander mee. De diepste grond van het karakter van de Zeeuws-Vlaming is wan trouwen. Van oudsher vreest hij de vreemdeling die hem zoveel heeft doen lijden. Hij moet niets hebben van verenigingen en van politieke genoot schappen. Een van zijn gezegden is: 'Pas op voor alles wat een uniform draagt: dokters, soldaten en priesters.' Naïef, bijgelovig, lichtgelovig, en dichter, kunstenaar en dromer zonder het te weten, zou hij een prachtig mens zijn als hij meer geleerd had. Als een Engelsman zegt hij eerlijk wat hij meent, vooral als hij vindt dat het moed kost om het te zeggen. Vleierij haat hij als een leugen en daarom zal hij kariger zijn met lof dan met blaam. Als hij naar u luistert, wees er dan van overtuigd dat hij het idee of het gevoel tracht te vatten dat achter de woorden schuilt en dat hij niets geeft om een mooie inkleding; lege woorden ergeren hem. In de lagere klassen komt men uiterst brutale individuen tegen. Elke vreemdeling is hun vijand. Zo iemand kwamen we tegen in Zaamslag, waar we een dreigende houding aan moesten nemen om een brutale en ongemanierde herbergier zover te krijgen dat hij ons bediende. Hier worden soms gruwelijke messen gevechten geleverd. Er zijn mensen aan stukken gesneden. We zagen in een café een mes hangen aan het lage plafond van een zaal met drinkende mensen. Wie zin had om met iemand te vechten kon het mes aanraken en zijn tegenstander aanwijzen. 'Neen, heren,' antwoordde hij, 'we spelen hier alleen met messen.' Maar hoe dan ook, als men Zeeland van nabij gezien heeft en het intiem heeft leren kennen, verlaat men het telkens weer met spijt en met het verlangen er terug te komen en het nog beter te begrijpen. Evenals een mens, en misschien nog meer, is een land een geheimzinnig iets en het is moeilijk het te doorgronden. Maar er komt een dag dat men afscheid moet nemen, en, helaas, moet achterlaten wat men liefheeft. Wij gingen op weg naar Belgisch Vlaanderen. Aan de grens Adieu, Zeeland! Nog een laatste woord. Op deze zomerreis hebben wij slechts haastig je eilanden kunnen bezoeken; we hebben je steden en je land slechts in één enkel seizoen kunnen ont moeten. We hebben bijna niet over je winters gesproken, maar het is niet, omdat we niet zouden weten hoe interessant en schilderachtig je dan kunt zijn, als men op het ijs gaat ringsteken met ongezadelde paarden en men vuur stookt op het ijs, er chocola zet, en er brood, worst en jenever verkoopt. Dan stuiven de sleden voorbij en wapperen de haneveren op de hoedjes van de dames; en de elegante heer, die van achter op de slee het paard ment, hoeft maar met zijn voet op een veer te duwen om rechts of links af te zwenken. En dan zweven op de kristallen vloer meisjes voorbij met rozige wangen, die hun blanke tanden laten schitteren in een lach. Maar genoeg. Zeeland, vaarwel! Illustraties: L. Radstaak. Met dank aan de Wereldbibliotheek voor de toestemming tot plublicatie van deze fragmenten uit Zeeland door de bril van 1873 (Amsterdam Antwerpen 1965) in deze aflevering van het Zeeuws Tijdschrift. 128

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 20