Bernstein als componist gezegend met bijzondere gaven, maar in principe gewoon heel gedreven en down to earth' bezig met wat hun lief was. Vanaf het moment dat Bernstein de kamer binnenkwam ervoer ik echter dat het hier iemand van een totaal andere dimensie betrof. Ogenblikkelijk voelde je zijn kracht, zijn charisma die iets in de samenstelling van de lucht leek te veranderen, deze te laden met elektriciteit. Hij had tegelijk zowel een ontwapenende charme als een bijna angstaanjagende natuurlijke autoriteit, iets van een wild dier en een dompteur in één persoon verenigd. Ik herinner me dat ik nog het meest verpletterd was door de overweldigende hoeveel heid energie die hij uitstraalde, als een onverwoestbare machine, terwijl hij zichtbaar door ziekte en ouderdom reeds behoorlijk gesloopt was. Nadat we ons allemaal voorgesteld hadden en wat in het algemeen hadden zitten kletsen was het moment aangebroken om naar muziek te gaan luisteren. Daar niemand iets zei op de vraag wie er wilde beginnen, hoorde ik mezelf "ja, dat wil ik wel graag doen" zeggen. Ik besloot om 'Fishbone' voor hem te spelen, een nogal heftig en ritmisch stuk voor dertien blazers en piano. Meteen vanaf het begin was hij totaal in de ban van de partituur en de muziek. Het stuk begint met luide, langgerekte akkoorden die hem tot diep in zijn ziel schijnen te raken. Als het verderop meer drive en ritme begint te krijgen is zijn hoofd nog gebogen over de partituur, maar maakt hij wilde neukbewegingen met zijn onderlichaam op de maat van de muziek, onderwijl mijn hand vast houdend terwijl ik hem gefascineerd gadesla. Als het meest hectische en extatische deel van het stuk aanbreekt is hij niet meer te houden, smijt zijn leesbril op tafel en duikt boven op me. Misschien had hij verwacht me hiermee te shockeren. Ik zie mezelf echter liggen, bedolven en in de houdgreep van zijn omhelzing, zie wat verbaasde blikken om me heen en krijg spontaan de slappe lach die ogenblikkelijk wordt aangevuld met zijn bulderende geschater. Hij mag me. Nog geen paar minuten later voorziet hij, doodkalm en erudiet, het zojuist beluisterde stuk van commentaar. Wat mij frappeert en wat mij ook telkens versteld zal doen staan bij onze verdere ontmoetingen is het onvoor stelbare gemak waarmee hij weet door te dringen tot zowel de essentie van de muziek als de kern van iemands persoonlijkheid, alsof hij dwars door je heen kijkt tot op de bodem van je ziel. 's Avonds spelen we woordspelletjes, in een straf tempo van een hand- geklapt ritme vullen we elkaar in een cirkel gezeten aan, eveneens om onze ware impuls en karakter boven te brengen. Hij heeft de regie strak in de hand en hangt tegelijk een soort gezellige ome Lenny uit. Ik denk dat ik, met uitzondering van Hans Werner Henze, hoewel dat een vogel van een heel ander pluimage is, nooit iemand ben tegengekomen die het zo moeiteloos kan waarmaken om continu in het middelpunt van de belangstelling te staan. Deze zelfde eigenschappen zag ik ook weer samenkomen toen ik voor het eerst een orkestrepetitie van hem bijwoonde. Het Tanglewood Music Center Orchestra, bestaande uit studenten van rond de twintig op de rand van een professionele carrière, tilde hij schijnbaar moeiteloos naar een niveau dat voor hen onbekend en onontgonnen terrein was. Hij slaagde er op magistrale wijze in de essentie van de muziek op hen over te brengen en had het orkest van begin tot eind volledig in zijn ban. Van velen hoorde ik na afloop van het concert dat ze nog nooit zo intens gemusiceerd hadden en het orkest als zo'n veelkleurige eenheid hadden ervaren. Lukas Foss zei me eens over Bernstein: "He's the one who knows how to milk the cow the best." Dat is ook zo, zijn intense gevoelsbeleving ging gepaard met de enorme handigheid van iemand die het orkest van binnen en van buiten kende, als een marionettenspeler die precies wist hoe hij de touwtjes in handen moest houden en op het juiste moment aan het juiste touwtje trekt. Het eerste concert met hem en het Boston Symphony Orchestra dat ik bijwoonde staat me in dat opzicht ook nog levendig voor de geest: het was de vijfde symfonie van Shostakovich. Werkelijk alles leek uit de tenen te komen, zijn tenen wel te verstaan. Ik denk dat ik als componist niet direct, in stilistisch opzicht door Bernstein beïnvloed ben. Wel ben ik er door hem meer overtuigd van geraakt dat het mogelijk is om zowel 'ernstige' als 'lichte', meer entertainment-achtige muziek te schrijven, zonder er rekening mee te houden of mensen je dan nog wel zo makkelijk kunnen plaatsen, het enige dat telt is dat het een deel van jezelf uitmaakt. In dat opzicht heb ik een aantal hele interessante conversaties met hem gehad. Een deel van mijn muzikale denken ligt verankerd in de popmuziek en een ander deel leunt op de traditie, mijn conservatorium-scholing. Hij heeft me eens te meer ervan bewust gemaakt dat ik niets daarvan moet onderdrukken of amputeren maar allemaal moet proberen te incorporeren in de muziek die ik maak. Over de duidelijk hoorbare popmuziek- invloed in het stuk 'Fishbone' was hij enthousiast omdat hij vond dat het een deel van mij was en drukte me op het hart me vooral niet te storen aan wat mensen daarvan vonden. Hij zei dat Robert Craft, musicoloog en Stravinsky's biograaf, het waarschijnlijk zou afdoen als de zoveelste tweedehands-Stravinsky, maar als old Igor fucking Fedorovitsj' het zelf had kunnen horen, "he'd probably be jumping in his chair of excitement." De laatste keer dat ik Bernstein zag was in augustus '90, na afloop van een concert met de BSO. Het was vooraf nog zeer de vraag geweest of hij er überhaupt toe in staat zou zijn daar hij ernstig ziek en verzwakt was, toch stond hij er, voor een 15.000-koppig publiek. Het tempo zwabberde voortdurend, evenals de kwaliteit van zijn optreden, bij vlagen volkomen stuurloos en dan ineens weer van een weergaloze klasse. Als ik hem backstage spreek om hem te bedanken voor het feit dat hij me gesponsord heeft en het me mogelijk gemaakt heeft om nog een jaar naar Tanglewood te komen, schrik ik van zijn totaal uitgebluste, inelkaargezakte voorkomen en zijn holle, ingevallen ogen die zelfs geen schaduw meer zijn van toen ik hem voor het eerst zag, totaal verloren in het hele circus dat zich om hem heen afspeelt. Ik werd er eigenlijk heel verontwaardigd van. "Waarom laten ze die man niet gewoon met rust zodat hij misschien nog een beetje van zijn oude dag kan genieten," zei ik tegen Oliver Knussen. "Je begrijpt het niet," zei deze, "op het moment dat-ie niet meer het middelpunt van alles kan zijn gaat hij dood." Het was zijn laatste concert. 132

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 24