Enkele gedachtenspinsels over kunst, en waarom papegaaien de wereld veroveren* Harry van Boxtel 1 Over het beroemdste keramische product van onze eeuw: A Wat maakt iets tot een groots kunstwerk? We zwijgen, we stamelen. Stilte. De woorden liggen in de zon. En dit ondanks het feit dat het een mensenwerk betreft. Het mysterie van het grootse lijkt buiten de woorden om te bestaan. Het laat zich maar niet begrijpen. Een van de meest spraakmakende kunstwerken van onze eeuw is de Fontein van Marcel Duchamp. Het onvermogen tot begrip manifesteert zich hier juist in een veelheid van woorden. Deze pogingen tot verwoording, danwel pogingen het ding te verankeren in een theorie laten meer zien over de verwardheid van de menselijke geesten, over de autonomie van de tekt, over de complexiteit van het kunstbegrip, over de vreugde van het schrijven, over de wil tot macht, over het onvermogen uiteindelijk te geloven wat je ziet, dan over het ding zelf. Dat is gewoon wat het is: een gekanteld heren-urinoir, voorzien van een valse handtekening en drager van de titel Fontein. Eén woord is te veel en duizenden zijn te weinig. Het ding lost niet op in woorden, en dat ligt niet aan het ding alleen. Andere werken die het zwijgen opleggen danwel een zondvloed van woorden over ons uitroepen: Het Zwarte Vierkant van Malewitch Een Merz van Schwitters Een Monochroom van Klein Een Taglio van Fontana... Zijn deze werken wellicht te beschouwen als paradigmata van de beeldende kunst van de twintigste eeuw..? De twintigste eeuw toont meer en meer kunstwerken die zich lijken te voegen in een axiomatisch systeem. Vanuit een bepaald axioma, een evident meesterwerk van een mens, zijn clusters van afgeleiden ontstaan, die hun bestaansrecht ontlenen aan dat axioma, aan dat grootste werk van een mens. Werken dus, die ons als zo groots verschijnen, dat woorden tekort schieten. Geen mens is meer in staat in woorden uit te drukken waarom dat nu percies zo is. Hier ontsnapt kunst aan de rede en lijkt er iets van een mysterie te verschijnen. Veroorzaakt door ons onvermogen of door de kwaliteiten die wij op een of andere wijze aan het ding toedichten, maar evenzo: deze werken lijken evident groots te zijn en scheppen als zodanig ruimte voor andere werken. Deze andere werken dus dragen een vorm van relativiteit in zich. Zij kunnen bezien worden vanuit een bepaald perspectief en roepen daarmee van zich uit een bepaald vergelijk op. Zij missen de absolute openheid. Zij zijn in hun schoonheid afhankelijk van kennis en inzicht die ik heb over het paradigma waaronder zij bestaan. Het handelt dus over een specifieke vorm van kunst over kunst. Wat gebeurt er wanneer we Duchamps Fontein onder de geschiedenis vandaan trekken? Kunnen we dan bijvoorbeeld een Zonnebank-centrum van Bijl als kunstwerk begrijpen? Wat is het Zonnebank-centrum meer dan het Fonteinmeer dan een heel groot Fontein? Wat willen we van de kunst? Meer van hetzelfde? Hetzelfde maar dan anders? Groter? Nieuwer? Een ding is zeker: binnen een axiomatisch systeem is kennis aan de kant van de beschouwer noodzakelijk. Hier lijkt een nieuw connaisseurschap ontstaan te zijn: niet meer het soort van veredelde kennis van een goed onderlegde antiquair met een jargon dat voor de helft uit bijvoeglijke naamwoorden bestaat, maar kennis van kunsttheorieën. B Een kunstwerk heeft, op zich genomen, niets met kunst en alles wat daarbij hoort te maken. 2 Gegeven de eeuwenlange behoefte van de mens aan potjes en pannetjes, kopjes en schoteltjes, en vervolgens de eenvoud waarmee klei zich voor dit doel gebruiken laat, is de keramische vormgeving veroordeeld de meest toegepaste kunstvorm te zijn. De behoefte aan gebruikskeramiek is zo oud als de klei, maar even oud is natuurlijk ook de vrije keramiek. Heden ten dage wordt er huis aan huis geschilderd. Zuiver statistisch gesproken is de kans uiterst gering dat het hier louter en alleen vrije schilderkunst betreft. Veruit het grootste gedeelte van de schilderijen die er geschilderd zijn hangen boven banken en passen, vanuit een bepaalde zienswijze, bij een interieur. De schilderkunst kent een sterk ontwikkelde toegepaste tak. Keramiek is net als schilderkunst min of meer gebonden aan een enkel materiaal. Wat klei is voor de keramist, is verf voor de schilder. Maar de mogelijkheden van deze materialen zijn zo groot, dat in dit veld de vrijheid van de kunstenaar komt te heersen, wanneer deze meester is over de vereiste technieken. Zowel de schilder als de keramist kennen de problemen van drager en kleurmateriaal. Wat voor de schilder het doek of paneel is waar verf op aangebracht wordt, is voor de keramist de klei waar glazuur op aangebracht wordt. Het opbrengen van de kleurstof kan in principe op dezelfde wijze geschieden, met een kwast of een poetsdoek, kan gespoten of zelfs gedompeld worden. Beide kunstvormen kennen de craquelure. Beide ook kennen een soortgelijke fundamentele stroming binnen de gelederen, waarin gesteld wordt dat de kleurstof niet als toegevoegd beeldmateriaal opgebracht behoeft te worden en dat dus de kwaliteit van de drager zelf meespeelt dan wel centraal staat in het uiteindelijke beeld: het niet beschilderde doek en ongeglazuurde klei. Dat verf kleurmaterie is en glazuur slechts opmaak is, een flinterdun deklaagje, is maar een betrekkelijk onderscheid. 138

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 30