"Het Zeelandgevoel" (11Bij Zijpe en elders
Voor ik in 1962 aan het lyceum van Zierikzee Nederlands
ging geven, kende ik Zeeland niet. Schouwen-Duiveland
was nog volop een geïsoleerd eiland, voor een randstedeling
als ik een volstrekt andere wereld. Dat gold voor het
landschap en voor de zeden en gewoonten. Vooral Duiveland
was van een strenge, indrukwekkende kaalte. De Ramp
had vrijwel alle bomen gedood en dat was nog goed te
zien. Buiten het zomerseizoen was het eiland stil en in
zichzelf gekeerd. De scholieren waren er opvallend veel
rustiger dan in Holland. Er zweefde iets negentiende-eeuws
in en boven Zierikzee en het kostte tijd erachter te komen
waar hem dat precies in zat. Er werd hoog opgekeken
tegen de notabelen, die me vaak deden denken aan figuren
uit de Camera Obscura. Het onderscheid tussen hen en de
andere standen was voor een nieuwkomer goed voelbaar,
ledereen kende iedereen en men had veel over elkaar te
vertellen. Soms moest je verhalen aanhoren over iemand
die je helemaal niet kende, van wie je zelfs nog nooit had
gehoord. Als je daar iets over zei, viel dat verkeerd. Je had
je verraden als een echte buitenstaander. Een bespreek
bare persoon hoorde je eenvoudig te kennen of je deed
alsof.
Om de saamhorigheid tussen oudere en nieuwe docenten
te bevorderen organiseerde de echtgenote van de rector
een gezellige avond. We zaten in viertallen aan tafeltjes.
Om het kwartier klapte de punctuele rectorsvrouw in de
handen. Twee personen moesten dan van tafeltje wisselen.
Niet minder bijzonder dan dit ijzeren ritueel van de
gezelligheid vond ik het verbod dat de leraarsvergadering al
jarenlang handhaafde tegen de viering van het sinterklaas
feest door de leerlingen. Er bleek in het verleden eens een
onaardig versje over een lerares te zijn voorgelezen. Men
hoorde mijn pleidooi voor de herinvoering van het feest met
gefronst voorhoofd aan. Kortom, het was een uiterst
degelijke, soms wat al te voorbeeldige school waaraan ik
was gaan werken. Ik bleef er twaalf jaar met hart en ziel
lesgeven. Toen keerde ik terug naar Amsterdam en werd er
leraar aan de zoveel frivolere gemeentelijke pedagogische
academie. De verandering van klimaat deed me goed.
Maar in de poëzie die ik in de volgende jaren schreef, zou
Zeeland een van de dominante thema's worden en blijven.
Ik had een ingewikkelde verhouding met de provincie
gekregen. Heimwee naar Duivelands stilte kon me
overvallen en tegelijk was ik met overtuiging de
Amsterdammer die zijn geboortestad herontdekt.
Eind augustus 1992 huur ik, zoals ik vaak doe, een auto in
Goes. Vóór ik dit artikel ga schrijven, wil ik nog eens langs
vertrouwde plekken. Het is donker, regenachtig weer.
En dat terwijl ik heb gehoopt op zo n hoge Zeeuwse
augustuslucht, waarin de wolkenvelden sloom maar
vastbesloten voortdrijven. De uittocht van de toeristen is in
volle gang. Van Schouwen-Duiveland komt de onafzienbare
file kampeerauto's en caravans me tegemoet. Eenmaal
voorbij De Val schiet ik snel de Gouweveerse Zeedijk op en
ben meteen de drukte kwijt. Deze weg langs de onderkant
van het eiland is me dierbaar. Natuurlijk houd ik stil bij
Viane, die prachtige hoek waar vroeger de sloperij van
schepen was. Jammer dat het in-romantische panorama
van de roestende wrakken op de droogvallende slikken niet
meer bestaat. Een braaf scheepvaartmuseumpje is er voor
in de plaats gekomen. Vlakbij staat een groene boei op het
wegdek. Een trots opschrift meldt: Het 5 eilanden punt.
Zulke VVV-achtige bedenksels zijn het die de wereld, ook
de Zeeuwse, zo kneuterig maken.
Aan de linkerkant van de weg heb je de zo te zien nog
onbedorven weel. Vaak heb ik er gekeken naar de kluten,
die er hun snavels door het water maaiden. Mijn tweede
bundel gedichten, Bewoond als ik ben, opent met het
gedicht over die plas.
DE WEEL
Van doorbraak kwam de kleine weel
achter de dijk, niet al het water
wilde terug. Na doodsangst bleet
de liefelijke plek. De kluten die
hun opgewipte breinaaldbek door
ondiep helder water maaien,
leven daar tussen trek en trek.
Leunend tegen de verdwaalde wilg -
hoe kan een boom het helpen dat hij
is beladen - weet ik al jaren hoe ze
traden. Nauwelijks schichtig in een
plas, uit ramp ontstaan, fouragerend.
de lange tocht niet vrezend voor
het hoeft. Onhaastig waren ze,
trots en opmerkzaam stilstaand
als de tweede vond, nochtans in
staat om achteloos te waden.
Vanaf Viane neem ik het buitendijkse stuk weg. Gelukkig is
het laag water. Honderden vogels lopen druk te fourageren,
wulpen, scholeksters, strandlopers, groenpootruiters.
Verder is er niemand te zien, zelfs geen verre figuur tegen
de grijze horizon die zagers steekt. Zeker te slecht weer.
Het is hier Zeeland op zijn mooist. De vergezichten zijn
onovertroffen. Ik rijd de Langeweg af tot vlak bij de
Rijksweg. Links in de polder zie ik de boerderij liggen waar
ik jaren heb gewoond en waar ziekte en noodlot ons wisten
te vinden. Het geboomte is intussen hoog geworden.
In Bruinisse is het al stilletjes. Rijdend aan de havenkant
door de Steinstraat vraag ik me af of die grote, oeroude
moerbeiboom, die de Ramp overleefde, nog in een van die
achtertuinen staat. Ik zie geen kruin boven de daken
uitsteken. Wel hangt voor een van de ramen een biljet dat ik
in het toen zo preutse Bru niet verwacht: Denk na, vrij veilig.
De oudheidskamer in het vroegere huis van de zilverharige
Anna Zondervan, moeder van de kapitein op de pont
tussen Zijpe - Anna Jacoba, is ook al een echt museumpje
geworden. Na haar dood zou de woning worden afgebroken.
Er moest een bankfiliaal komen. Ik kende de prachtige
betimmering binnenshuis en vertelde aan een bevriende
ambtenaar dat er in zijn gemeente een monument zou
worden gesloopt. Monumentenzorg werd gealarmeerd en
het pand bleef gespaard. Ik ben nog altijd trots op mijn
ingreep. De zeilmakerij aan de overkant is verdwenen.
In een straat verderop is tot mijn verrassing een handel in
piano's, electronische orgels en andere instrumenten
gekomen. Zou Bru zo speels geworden zijn of willen de
bewoners van het aangrenzende zomerhuizendorp
Aquadelta muziek maken in regenachtige perioden?
167