Grepen uit de geschiedenis van de kunst in Zeeland (III) Marinus van Reymerswael, De H. Hieronymus in meditatie, 74 x 109 cm; Douai, Musée des Beaux-Arts. (voorbeeld in het museum te Antwerpen, nr. 244 - 65 x 52 cm) vermeldt Friedlander (Bd. XII) meer dan 25 exemplaren: in Bologna (afb. 2), München, Londen (met afwijkingen), etc. Geen enkele is gesigneerd, maar één gedateerd: 1552. Een variant met drie zwaar geplukte boeren, te München (Alte Pinakothek, nr. 119,102 x 118 cm) is gesigneerd Marinus me fecit Ao 1542. Bij de Pachters der accijnsen is een hekelend-didactische bedoeling duidelijk want de geldgierigheid is de wortel van alie kwaad (1 Tim. 6:6. De gelaten zijn hier onsympathiek tot in het karikaturale: vrekkige handen omklemmen muntstukken of strekken er zich begerig naar uit. Sommigen zien in de tweede persoon niet het slachtoffer maar de medewerker van de eerste. Hiervoor is de houding - hand op de schouder - mijns inziens te vertrouwelijk (afb. 2). Hoe dit ook zij, het thema blijft: de mens en het geld. De vreemde oudmodische hoofd bedekking zou de satire op tijdgenoten, afpersende belastinggaarders moeten verbloemen. Middels de Bekoring (of de Roeping) van Mattheus (een versie in het museum te Gent, nr. 129,117 x 134 cm, gedateerd 14 mei 1536), tot dusverre een tollenaar met name Levi, toont Reymerswael de consequentie van "gij kunt niet God dienen en den Mammon". En hij alles verlatende stond op en volgde hem (Luc. 5:28). In de Geldwisselaar (of Lombardier) en zijn vrouwu (afb. 3) is de strekking, blijkens velerlei uitleg, voor onze tijd minder sprekend. Als schilderkunstig motief is het ontleend aan de bekende Bankier met zijn vrouw door Quinten Massijs in het Louvre, maar de geest is hier anders. Bij Massijs duiden houding en blik van de vrouw op bekommernis, haar hand raakt alleen het fraaie devotieboek. Bij Reymerswael drukken de handen begeerte uit. Hier richt de blik der vrouw zich hunkerend naar het goud, de vingers van haar linkerhand lijken op spitse toppen onder de rechter door te willen sluipen naar het geld. En het kantoorboek verving er het devotieboek. De vrouw verzaakt haar roeping en haar natuur: kantoor- en kasboek waren het domein van de man. "Doch die rijk willen worden vallen in de verzoeking en in den strik" (1 Tim. 6:9). Waarom zijn de bankier en zijn vrouw eveneens in archaïstische dracht verbeeld? Voor deze voorstelling was toch wel geen vervolging wegens 178

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 26