'De Schoone Waardin" in gesprek met dichter Ed Leefiang heb nooit iets aan godsdienst gedaanmaar die dichter speelde in mijn leven een grote rol. Ik was dus ook uiterst eenzijdig. Ik hield ook wel van Roland Holst en van Nijhoff, maar Marsman....dat was mijn "god". V.: U bent natuurlijk toch wel veranderd in de loop der jaren. A.: Godzijdank wel, ja. Ik ben ook later gaan inzien, dat die geweldige obsessie voor de literatuur ook een belasting vormt. Je kunt niet meer argeloos leven ...je kijkt door de ogen van een ander. V.: 't Is misschien ook een vlucht, he? A.: Ik denk het wel. 't Heeft te maken met onpraktische verlegenheid die daar achter schuil gaat. V.: Een vorm van kontakt-arm zijn A.: Dat zou heel goed kunnen, ja. Dat denk ik ook wel. V.: Uw poëzie...is dat voor u een manier om kontakt te maken met andere mensen of schrijft u puur voor uzelf? A.: Daar vraagt u me wat...ik denk, dat er ook de behoefte is om iets te vertellen aan anderen. Maar daar moet je tijdens het schrijven niet teveel aan denken. V.: Maar hoe zou u nou het liefste zien, dat andere mensen uw gedichten zouden benaderen? A.: Met aandacht. Zich openstellen voor wat je te zeggen hebt. ledereen die iets maakt, hoopt toch dat een ander daar met aandacht naar kijkt of naar luistert of het leest. V.: U bent toch wel een heel bijzondere dichter, vind ik hoor, want ik kan me niet herinneren, dat er een dichter is in Nederland, die een hele bundel heeft gewijd aan school. A.: De school is een weinig populair onderwerp en zeker nauwelijks een poëtisch onderwerp. Maar ik heb zelf een heel gelukkige schooltijd gehad op het lyceum in Haarlem. Dat heeft -denk ik - mijn liefde voor de school ook wel gevoed. En het is m'n beroep geworden. Vooral op zo n pedagogische academie krijg je als je studenten begeleidt, met heel veel mensen die voor de klas staan, te maken. Je hebt ook vaak bewondering voor ze. Niet altijd, want er staan ook heel kritische gedichten over meesters en juffen in die bundel "Op Pennewips plek". Maar ik vond het interessant om te proberen aan juist dat ene onderwerp een hele bundel te wijden. V.: Maar u houdt ook echt van het onderwijs, he? U houdt er van om les te geven. A.: Ja, ik heb het tot het laatst toe leuk gevonden. Ik ben nu met de VUT, maar ik heb tot het laatste uur met plezier gewerkt. V.: Wat wilde u nu eigenlijk overdragen aan uw leerlingen? A.: Mijn vak is taal en literatuur, dus liefde voor de taal en liefde voor het lezen. V. Kon u ze op de een of andere manier behoeden voor de fouten, die u vroeger zelf gemaakt heeft? Om helemaal alleen maar in die literaire wereld te leven? Lette u daar ook op bij uw leerlingen? A.: Nou, nee. Het type is tamelijk schaars.. ..(gelach) De jeugd van nu is wat verstandiger en praktischer, geloof ik, dan ik vroeger was. Ik heb me vaak verbaasd over die geweldige levenskunst van mijn studenten en vaak gedacht: in mijn tijd zou ik zo iets nooit gedaan en zou zoiets ook nooit gekund hebben. Ze hadden al zo'n enorme praktische greep op het leven, 't Is nu een andere tijd. Ze redden zich vaak beter, vind ik. Ik geloof wel, dat het goed is, een zekere werkelijkheidszin te hebben Dat had ik toen misschien te weinig. V.: Maar 't heeft wel mooie gedichten opgeleverd... A.: Dat weet ik niet. Ik weet niet, of dat waar is. Ik heb ook nogal veel geschreven over brokken, die ik gemaakt heb. 't Is niet allemaal vrolijke poëzie, die ik heb gemaakt. V.: Hoe heeft u uw leerlingen geconfronteerd met literatuur en poëzie? A.: Wat ik erg belangrijk vind, is dat een leraar goed kan voorlezen. Je kunt heel veel laten horen. Op mijn pedagogische academie moest Ik mijn studenten vooral vertellen, hoe ze kinderen goed les konden geven in lezen en schrijven. En u weet wat Theo Thijssen over het onderwijs gezegd heeft: ach, de school....dat is lezen en nog een paar dingetjes. V.:. Maar ik denk vooral - en nu praat ik uit eigen ervaring, dat het enthousiasme van degene die lesgeeft doorslaggevend kan zijn. A.: Dat voelen kinderen, leerlingen en studenten meteen....of je houdt van wat je staat te onderwijzen. Tuurlijk. V.: Zou u nog een gedicht uit uw laatste bundel willen voorlezen? A.: Omdat het zondag is, zal ik een zondags gedicht voorlezen. Dit keer betreft het een ijsvogel. In die bundel "Begroeyt met pluimen" staan gedichten over vogels. De titel is ontleend aan Hooft. "Pluimen" betekent "veren". IJSVOGEL Een zondagmorgen, altijd ruist de beek; wij liepen door de wei, geen van ons keek erg uit z'n ogen. Daar kwam van rechts oranje blanje bleu hij uit een duister groen gevlogen. God wat een schrik. Wat je in liefde voelen wil, de jubel van het ogenblik. Hijzelf schoot weg stroomafwaarts onder elzetakken over de kleine brug. Schot in de dag. Hé, ach, oh, denk hem terug. Leefiang (tot slot): Dichten is ook het vastleggen van herinneringen, van dingen die in je leven gebeurd zijn. Je wilt dat vastleggen net als een schilder die een stilleven maakt en die vruchten voor ze vergaan, nog uitbeeldt in hun "ontijdelijke verschijning". Daar ligt waarschijnlijk een angst voor het vergankelijke aan ten grondslag. 164

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1992 | | pagina 6