Het is een vreemdeling zeker dag van de verklaring van de rechten van de mens (10 december). De belangrijkste inleider op de studiedag zou dr. H. Dors zijn, sociaal pedagoog en deskundige op het gebied van de ethnische verhoudingen. Hij zou spreken over tolerantie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast zouden inleidingen verzorgd worden door iemand van het anti-discriminatie bureau Zeeland, een provinciaal consulent buitenlanders en schrijver dezes. Ook waren er een achttal workshops over uiteenlopende deel onderwerpen gepland. Gezien de actualiteit van het thema werd een grote opkomst verwacht, maar vlak voor de studiedag bleken nog geen tien aanmeldingen binnen te zijn gekomen. De studiedag werd derhalve afgeblazen. Een maand eerder bleek voor een studiedag over 'zwarte' en 'witte' scholen ook al een erg geringe belangstelling te bestaan vanuit de Zeeuwse provincie. Niet meer dan 19 Zeeuwen hadden zich destijds aangemeld. Een congres in Hulst over allochtone jongeren in het grensgebied ging in dezelfde periode nog wel door, maar ook daar werd de afwezigheid van vooral bestuurders gevoeld. Dit terwijl de problematiek van allochtonen toch zo nadrukkelijk om een politiek antwoord vraagt. Is hier sprake van onverschilligheid of liggen de zaken zo gevoelig dat geen bestuurder zich eraan waagt? In het idee dat het wel eens het laatste zou kunnen zijn wordt je gesterkt als je kijkt naar de krampachtige houding die de betrokken lokale bestuurders en schoolbestuurders aannamen ten opzichte van het onderzoek naar zwarte en witte scholen in wijken van Zeeuwse steden. Onderzoek In alle fasen van dat onderzoeksproject is gepoogd bijstellingen te plegen om de 'angel' eruit te halen. Zo was in het onderzoeksvoorstel opgenomen de vraag naar de wijze waarop basis scholen zichzelf profileren naar ouders toe. Wat vinden zij dat zij te bieden hebben aan kwaliteit en hoe denken zij dat zij bekend staan in de buurt? Zaken die erg relevant zijn teneinde zicht te krijgen op de manier waarop vraag en aanbod op de markt van basisscholen ten opzichte van elkaar reageren. Je zou dan misschien ook kunnen achterhalen of het zo is dat directeuren van basisscholen via advisering aan de ouders een zekere sturing geven aan de totstandkoming van 'zwarte' en 'witte' scholen. Het ondervragen van directeuren van basisscholen werd echter als te bedreigend ervaren en na politieke druk geschrapt uit het onderzoeks voorstel. De wijken met scholen waar de apartheidsproblematiek zich het hevigst voordeed mochten evenmin in het onderzoek opgenomen worden. Men was doodsbenauwd dat het onderzoek zou kunnen leiden tot een evaluatie van deze scholen. Gegevens uit het onderzoek mochten absoluut niet te herleiden zijn tot concrete situaties. Uiteraard moet onnodige stigmatisering van scholen worden vermeden. Anonimisering van school, wijk en zelfs stad was echter niet voldoende. Toen bleek dat het wetenschappelijke karakter van de studie teveel geweld zou worden aangedaan wanneer elke band met de werkelijkheid zou worden verbroken, adviseerden de bestuurders de opdrachtgever zelfs om het het onderzoek maar te stoppen. Deze opstelling van de beleids verantwoordelijken wekt meer de indruk dat zij bij het onderzoek betrokken wilden zijn om te voorkomen dat er potentieel 'gevaarlijke' gegevens naar buiten kwamen, dan dat zij het onderzoek wilden gebruiken om een daadwerkelijk integratiebeleid te gaan voeren. De materie ligt dus erg gevoelig. Ook bij schoolbesturen. Dit werd duidelijk toen het veldwerk werd uitgevoerd. Op het moment dat ouders werden geïnterviewd ontving de opdrachtgever een brief met het verzoek het onderzoek stop te zetten omdat dit teveel onrust in het basisonderwijs zou veroozaken. Gelukkig wenste de opdrachtgever aan deze verzoeken geen gehoor te geven en bleef zij het vertrouwen in het onderzoek uitspreken. Hierdoor kon uiteindelijk toch een onderzoeksrapport over de 'zwarte' en witte' scholen in Zeeland worden uitgebracht. Beleid Tenslotte was er nog de vertaling van de onderzoeksresultaten naar aan bevelingen voor het beleid. Hiertoe was een breed samengestelde commissie in het leven geroepen. Het is de commissie echter niet gelukt om concrete aanbevelingen te formu leren. Aanbevelingen die een reëel handvat bieden om integratie tussen allochtone en autochtone leerlingen op de basisschool te bevorderen en het keuzegedrag van ouders kunnen bijsturen. Het meest concreet was nog de aanbeveling om de verschillen in percentages allochtone leerlingen tussen scholen in een wijk beneden de 10% te houden. Hoe dit bereikt zou kunnen worden blijft echter onbesproken. Teleurstellend natuurlijk, maar een prima aanleiding om daar nu eens op een studiedag in bredere kring met elkaar van gedachte over te wisselen. Maar als men het dan massaal laat afweten moeten we ons toch wel eens achter de oren krabben. Is er wel enige bereidheid om het probleem van de apartheid onder ogen te zien en vooral om er iets aan te doen? Je zou toch zeggen dat in een provincie als Zeeland waar de allochtonen maar een fractie van de bevolking vormen er toch geen problemen zouden hoeven te zijn. En als ze er dan toch zijn moet er toch open over gesproken kunnen worden en gewerkt worden aan oplossingen? Juist hier zouden we de kans hebben om aan te tonen dat er feitelijk alleen sprake is van vooroordelen. Zolang men echter niet de bereidheid heeft om ouders werkelijk te laten zien wat de kwaliteiten zijn van scholen waar zij uit kunnen kiezen, zal het keuzegedrag van ouders zich noodgedwongen op vooroordelen moeten baseren. Literatuur Wouw, B.A.J. van der (1992a). Ontwikkelingen in deelname aan het basisonderwijs: etnische segregatie als gevolg van schoolkeuzeprocessen. In: Mens en Maatschappij, 67e jaargang, nr. 4, p. 372-388. Wouw, B.A.J. van der (1992b Schoolkeuze en etnische scheidslijnen in het basisonderwijs; Motieven van ouders in situaties met 'zwarte' naast 'witte' scholen, POSZ, Middelburg. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 18