Louis Radstaak
<ÉT
'De Schoone Waardin'' in gesprek met Rinus Ferdinandusse
De illustrator van Het Zeelandgevoel, Louis Radstaak, met Rinus Ferdinandusse tijdens de opening van de tentoonstelling.
Foto: J. Wolterbeek.
Op die school, die strenge school dus,
werd je woede natuurlijk ontzettend
gevoed. Want je zag wat andere
kinderen op andere scholen wel
mochten dus je dacht: waarom mag
dat hier niet? Wij hadden een
conrector en die zei...vandaag
behandelen we in de kosmografie, dat
er allerlei gesteenten rond de wereld
suizen, meteoren, die ook de aarde
kunnen raken, maar er staat in de
Bijbel dat de wereld niet zo zal
vergaan, dus dat hoefje niette leren.
En dan denk je.... tja.... ik zit toch op
iets, wat een beetje anders is dan
anders. En dan werd er weer eens
iemand van school gestuurd die op
zondag gesignaleerd was in een
dancing. En dan dacht je... een
dancing, wat zou dat zijn? Dan ging je
op onderzoek en dan dacht je: waarom
zou ik daar niet in mogen? Dus dan
komt er toch al iets van strijdlust.
En toen ik de schoolkrant ging doen,
werd het nog moeilijker. Ik schreef een
keer een zeer kritisch verslag over een
werkweek en ik moest meteen een
paar dagen van school af. Dus zo
ontstond ik.
V.: U wou altijd al perse de journalistiek
in. Waarom heeft u daar voor
gekozen?
A.: Thuis lazen we christelijke uitgaven.
De Elizabethbode en de Nieuwe
Haagse Courant. Maar op een
gegeven moment kreeg mijn vader het
idee om Elsevier te gaan lezen. Daar
schreven leuke mensen in. Piet
Bakker, Michel van der Plas, Eduard
Elias.... 't had een andere toon, er zat
veel humor in. Frits van der Molen had
er een soort "Terzijde"-grappen in en
ze hadden altijd een rubriekje, waarin
allerlei mensen aan het woord
kwamen, zoals b.v. Toon Hermans.
Er zat - vond ik - ontzettend veel
humor in en toen dacht ik: dat wil ik
ook. Ik ben toen kranten gaan lezen
om de humor. Het Vaderland met
Hendrik Hagenaar, en de Groene met
"De kleine krant"dat was wat ik
wilde. Ik ben gaan studeren met in mijn
achterhoofd dat ik journalist wilde
worden.
V.: In 1959 bent u bij Vrij Nederland
komen werken. Uw eerste krant. U zit
er nu nog. Waarom juist die krant?
A.: Omdat ik gevraagd werd. Ik werd
niet gevraagd als redacteur, maar ze
zochten iemand om een knipselarchief
op te zetten en bij te houden. Door Jan
Eijkelboom, die ik kende van het
studentenweekblad Propria Cures.
Alleen de hoofdredacteur had het niet
goed begrepen. Die dacht dat ik moest
worden aangenomen om te schrijven.
Die vroeg ook... kun je schrijven. Ja, zei
ik. Dus zo is 't gekomen.
54