Het Zeelandgevoel getekend CDA komt, laat het dan alsjeblieft voor de Wet Gelijke Behandeling zijn.' En al die bakkers waren échte Zeeuwen. Later woonde ik in Den Haag, waar ik naar de Christelijke HBS ging. Dat was een hele strenge school, waar een paar jaar na mij ook minister Wim Deetman heeft gezeten. Ik ben er een paar keer blijven zitten omdat ik niet rekenen kon. Aan de andere kant van Den Haag, in het Bezuidenhout, daar had je het Christelijk Lyceum. En dat Lyceum had met mijn HBS de zaak een beetje verdeeld. Ze hadden de wat lichtere gereformeerden, en op mijn HBS zaten de zware. Dat was toen al een voorbeeld van geestelijke marketing. En de scheiding tussen de groepen was ook duidelijk. Op dat lichtere Christelijk Lyceum mocht je nog wel eens dansen - als dat bij ons gebeurde ging je subiet van school af. Maar wij gingen wel eens naar dat Lyceum om te kijken als er een sportmiddag was. Als ons meisjesvolleyballteam tegen het hunne speelde. Je ging dan niet voor de sport, ik zeg ook met nadruk meisjes volleybalteam, want die speelden in van die korte broekjes. Ik herinner me nog dat er ook jongens van dat Lyceum stonden te kijken, en die riepen: 'Jee, jongens, kijk eens wat een dijen!' En wij van de HBS, wij kenden dat woord niet eens. Bij ons heette dat gewoon bovenbenen. En de meeste van die jongens waren échte Hagenaars. En toen ik later in Amsterdam kwam wonen... U kent natuurlijk allemaal de definitie die Simon Carmiggelt heeft gegeven van een échte Amsterdammer. Er valt een kind in de gracht, een man komt aangerend, doet zijn jasje uit en springt in het water en redt dat kind. Dat is een échte Amsterdammer. Vrijwel tegelijker tijd komt er een andere man aan en die jat het jasje van die man. Ook dat, zegt Carmiggelt, is een échte Amsterdammer. Zo is het ook met Zeeuwen. Ik heb wel eens gezegd: als de huidige paus een Zeeuw was, zou hij elke week hier komen om de grond te kussen. Maar als hij écht een échte Zeeuw was zou hij elke week Ad Langebent sturen om uit te leggen waarom hij niet elke week kon komen. Ik ben een Zeeuw! Dames en heren, mijn hele leven lang was ik niet alleen een Zeeuw, ik ben er ook voortdurend aan herinnerd. Waar ik ook kwam, er waren altijd wel mensen die mij - vaak mompelend, dat moet ik erbij zeggen - zeiden dat ze óók uit Zeeland kwamen. Of ze zeiden: die en die, dat is óók een Zeeuw. Eens heeft iemand mij uitgelegd, en dat heb ik opgeschreven en dat is vaak geciteerd, hoe belangrijk Zeeuwen voor Nederland zijn geweest. Want vele Zeeuwen hebben Zeeland verlaten en zijn Nederland binnengetrokken. En die Zeeuwen hebben een belangrijke functie in ons land vervuld. Ik citeer die man nu: 'Betreed in Nederland een belangrijk kantoor of een belangrijke onderneming en controleer de personeelsopbouw. Net onder de top, net onder de directie zitten altijd een paar Zeeuwen. Kundig, bekwaam, maar nét op de achtergrond. Als vandaag de dag, - 'ik citeer nog steeds -' alle Zeeuwen stierven zakte het gehele bedrijfsleven in elkaar.' Als ik alle berichten in de krant goed lees moet dat dezer dagen ook gebeurd zijn. Of het is zo, dat nu alle directies moeten aftreden en de Zeeuwen het eindelijk voor het zeggen krijgen. Ik hou het op het laatste, en dat is natuurlijk mijn Zeelandgevoel. Mijn indruk is dat ik dat de laatste jaren steeds minder meemaak, dat iemand laat weten dat hij Zeeuw is, of dat iemand mij aangewezen wordt als: dat is een Zeeuw. Mijn dochters zijn ook minder onder de indruk. Als ik zeg: zullen we volgende week weer eens naar Zeeland gaan?, dan roepen ze: 'Als we maar geen bolus hoeven.' Als ik tegen mijn dochters zeg: 'Straks hoeven we geen tol meer te betalen op de Zeelandbrug' dan roepen ze: 'Dat geloven we pas als het de Zeelandge- voelen-brug gaat heten.' Als ik een leuke grap over Zeeland maak, dan lachen ze niet maar roepen ze: 'Die ouwe Marinus Ferdinandusse was ook zo'n geestige dorpsomroeper, is het niet?' En als ik op een feestje vertel dai ik Koningin Juliana heb meegemaakt op een werkbezoek aan Zuid-Beveland, waar ze binnenkwam na haar veertiende sherry, dan roepen mijn dochters in koor: 'Ja, maar dat was vóór de gemeentelijke herindeling.' Dames en heren, mijn Zeelandgevoel is een gevoel dat ik eigenlijk met niemand kan delen, het is mijn gevoel. Dus ben ik arrogant genoeg om te zeggen: het Zeelandgevoel bestaat niet. Kijkt u maar naar de tekeningen hier: wat Radstaak tekende is alleen maar een waterscheiding. Het heeft twee kanten, déze kant én de overkant, en elke Zeeuw weet wat dat betekent. Hetzelfde geldt voor de verhalen in het boek. Ik vind ze prachtig. Maar als Ed Leeflang op zo'n sublieme manier schrijft over bot eten in de weidse oneindigheid, dan denk ik: maar Zeeland, dat is toch een boomgaard. Een boomgaard die je nu niet meer ziet, met honderden hoge bomen waar je dag in dag uit moest plukken, en waar het grootste genot een vrij kwartiertje kersen eten was. En als Charles de Coster schrijft dat Zeeuwse vrouwen er charmant uitzien en zulk een blanke of roze kleur hebben dat ze van porselein lijken, dan denk ik dat hij nooit heeft gevreeën bij het allang gesaneerde spoorwegdijkje waar, onder die hoge luchten en die wijde horizonnen, de jonge Zeeuwse dijen eruitzagen als parelmoer. En als dan tenslotte Francisca van Vloten, in haar verhaal schrijft: 'Ik kijk naar de hazelaar, de luchten worden van parelmoer' - dan besef ik dat het rond is, goed Zeeuws, goed rond en dat ik dus tóch een Zeelandgevoel heb. Het is getekend en het is beschreven. Dames en heren, laat dat gevoel nu in u toe. Luctor et Emergo. Lukt 't vandaege nie, dan lukt 't merrege. En met deze woorden open ik de tentoonstelling en geef Louis Radstaak voor eeuwig het Zeeuwse licht! 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 21