Allochtone vrouwen in Zeeland
het wordt steeds erger. We worden op
alle mogelijke manieren getreiterd,
omdat we ooit te maken hadden met
de familie van de Sjah; mijn ouders
natuurlijk, dat is duidelijk, maar ook de
familie van mijn man heeft problemen,
omdat zijn vader hoffotograaf is
geweest. Keer op keer wordt er
huiszoeking gedaan. We hebben
inmiddels kinderen gekregen. Als ons
oudste zoontje op school gevraagd
wordt, of we regelmatig bidden thuis en
hij ontkennend antwoordt, worden we
ernstig gewaarschuwd. Mijn man wordt
gevangen gezet en weer vrij gelaten
om onduidelijke redenen, ikzelf beland
in de gevangenis als ik zwanger ben
van een tweeling... het is een
afschuwelijke tijd. Maar we laten het
lang over ons heen komen, zonder dat
we het idee opvatten te vluchten. Mijn
man is de oudste in zijn familie en hij
wil zijn ouders niet alleen laten.
Vluchten
Op den duur wordt de situatie echter
onhoudbaar en er blijft ons geen
andere keus dan vluchten over. Die
tocht is de ergste van mijn leven
geworden. Zesendertig dagen zijn we
onderweg geweest: mijn man, toen
eenendertig, ikzelf zevenentwintig, mijn
zoon van zeven, de tweeling van vier
en onze dochter van twee en een half.
Mijn man heeft alles voorbereid met
mijn vader, zonder dat ik er iets van af
wist. Ik begrijp er dan ook niets van, als
hij op een dag zegt, dat mijn vader
ernstig ziek is, dat ik hem met de
kinderen moet opzoeken en dat hijzelf
later zal komen. Nog vreemder vind ik
het, als mijn vader me tegemoet komt
bij de deur en zegt dat we de volgende
dag met vakantie naar Turkije gaan.
Ik begrijp er echt niets van, maar dan
hoor ik over de vluchtplannen. Ik vind
het heel erg: ik moet alles achterlaten,
mijn ouders en verdere familie, maar
ook mijn huis, mijn spulletjes, alles....
Onze reis wordt een barre tocht: dan
weer komt een contactman niet
opdagen, dan weer is ons geld op en
moeten we wachten tot familie buiten
Iran ons dat opstuurt. Ik zeul met mijn
kindertjes langs bospaden door dichte,
donkere bossen, ook als ze bijna niet
meer kunnen. We moeten ze stil
houden als er mensen, soms politie of
soldaten in de buurt zijn. Soms reizen
we per auto, soms blijven we een paar
dagen in een pension. Tenslotte
komen we aan in Duitsland. We zijn
inmiddels met zeven mensen, want
een Iraans meisje heeft zich bij ons
aangesloten. We kunnen niet allemaal
per auto verder, dus we beslissen dat
mijn man per trein naar Frankfurt zal
reizen, naar een vriend daar en dat ik
met de kinderen met de auto nakom.
We hebben een paar telefoonnummers,
van vrienden en familie buiten Iran, met
behulp waarvan we contact met elkaar
kunnen krijgen. We spreken af, dat,
mocht er iets gebeuren onderweg, de
één niet op de ander zal wachten,
maar zal proberen het einddoel,
Nederland te bereiken, waar een
zwager woont. En dan gebeurt het
vreselijke: we worden aangehouden
door de politie, die ons helemaal
terugstuurt naar het eerste Duitse
plaatsje waar we na onze grens
overgang waren aangekomen.
De politie treedt bruut tegen ons op: ik
word vernederd, moet me uitkleden.
Maar ik moet sterk zijn. Ik vraag onder
een valse naam asiel aan en beland in
een asielzoekerscentrum. Ik wacht mijn
kans af. Dan vlucht ik om de hachelijke
tocht te vervolgen, op weg naar de
vrijheid, op weg naar een land in
Europa, waar ik hoop op rust en vrede
voor mijn gezin, Nederland. Alleen met
de kinderen is de reis nog moeilijker,
maar ik bereik mijn man weer en
samen gaan we verder.
'Oom Agent'
Als we eindelijk in Nederland
aankomen en asiel vragen, geloven we
onze ogen niet. Zijn dat politiemensen,
die vriendelijke mensen, die ons een
hand geven en thee en wat te eten? Ik
kan het na Duitsland bijna niet geloven.
Ze lijken eerder op maatschappelijk
werkers: ze zijn zo vriendelijk!
We mogen er een nachtje op het
politiebureau slapen, maar dan worden
we opgesloten; we zitten immers met
gevangenen in het cellencomplex.
Mijn zoontje vindt het maar zo, zo...
"Mama, u zei toch dat we in Nederland
vrij zouden zijn? En nu zitten we in de
gevangenis!
We zijn in een grote stad opgevangen,
maar worden later uitgeplaatst naar dit
Zeeuwse dorpje. Zeeland is geen
bewuste keus, een klein dorpje wel.
Hier voelen we ons veilig. We leven
rustig en doen ons best hier een
bestaan op te bouwen, nu we weten
dat ons asielverzoek is ingewilligd.
Onze kinderen gaan naar school,
hebben vriendjes en vriendinnetjes,
maken plezier. We hebben zelf fijne
vrienden in het dorp, waar we graag
komen en zij bij ons.
Iran in Zeeland
Als ik zo terug denk aan alles wat ik nu
heb verteld, ben ik een beetje treurig.
Ik zal niet goed in slaap komen, want ik
zal nog heel lang denken aan mijn
land, waar ik zo vreselijk veel van
houd. Ik zal denken aan mijn broer, die
als enige van de familie daar nog
woont, met zijn gezin, maar waarmee
we voor zijn veiligheid geen contact
zoeken. Ik zal weer de angst voelen
voor het regiem daar, waarvan de arm
soms reikt tot ver buiten de grenzen
van Iran. Daarom wil ik ook niet mijn
naam genoemd hebben in dit verhaal
van mijn leven. Ik durf het risico niet
aan, ook niet vanwege de kinderen. Ik
vind het eigenlijk zo erg, die angst, ook
hier nog, maar we geloven, mijn man
en ik, dat we ooit terug kunnen naar
ons land, omdat er betere tijden zullen
aanbreken. Daarom brengen we wat
we goed vinden in onze cultuur ook
over op onze kinderen. We nemen er
de tijd voor ze te vertellen van ons
mooie land, we geven ze onze
waarden en normen mee. Op school
en buiten spreken zij en wij
Nederlands, maar dit huis is een stukje
Iran, als we alleen met ons gezin zijn.
Je zou eens naar Iran moeten gaan
met vakantie: het is er zo mooi. Nee,
niet nu; als vrouw zou je het er erg
moeilijk hebben. Gelijk bij aankomst op
het vliegveld zou je je moeten hullen in
de vrouwenkleding en je zou je moeten
houden aan alles wat de vrouwen daar
moeten doen en laten. Maar later
65