Grepen uit de geschiedenis van de kunst in Zeeland (IV)
Het botanisch bloemstuk van vooral
nieuwere tuinbloemen - grote, gevulde
veredelingen van de roos, velerlei
geslachten en soorten van de
narcissen-, lissen- en leliefamilie
(tulpen!) kwam in Middelburg met
Bosschaert te rechter tijd. Het voorzag
in de behoefte van een plaats en tijd
met grote, jonge floristische interesse
bij al dan niet dilettantische botanisten
en bloemhof-bezitters. Tegen het eind
van de zestiende eeuw zien we in
Zeelands hoofdstad een ijverige
belangstelling voor bloemen, gepaard
gaande met een bijna naijverige
verzamellust. De bloemhoven van
deze liefhebbers vormden als het ware
openluchtpendants tot de kabinetten
met zeehorens van de Molukken,
'Oostindische rariteiten' en andere
exotica.
Jacob Cats geeft een aardige
beschrijving van een grote Middel
burgse tuin - "een woud, een open
veld te midden van de stad" - die
behoorde aan zijn buurvrouw in de
Noordstraat, de rijke Hortensia del
Prado, gehuwd met ridder Pieter
Courten. Deze parkachtige tuin achter
het "Grote Huys" mag niet als een
exempel van de bescheidener
bloemhoven van de Middelburgse
botanisten gelden. Maar ook in dit klein
paradijs kwam de (voor-)liefde voor
exotische planten tot uiting. Cats dicht
opgetogen:
Daer heeftse menich fruyt uyt alle
vreemde landen,
Daer menich aerd-gewas van alle
vreemde stranden,
Daer bloemen sonder naem
Daer speelt het geestich nat met
hondert watersprongen.
Daer teelt de gulle visch, de herten
krijgen jongen.
Een andere Zeeuwse liefhebber, de
dichter-predikant-botanist Petrus
Hondius (Vlissingen 1578-Terneuzen
1621) had bij zijn buitenverblijf De
Moffenschans in de omgeving van
Terneuzen een boomgaard, een
kruiden- en moestuin en een bloemhof
met een verscheidenheid van planten
die in Zeeland zijn weerga niet vond.
Zijn hof had een zekere faam bij de
botanici met wie hij correspondeerde.
Hij ontving er veel belangstellende
bezoekers, onder wie zijn vrienden
Heinsius en Cats, en twee jaar achter
elkaar is prins Maurits er geweest.
Ambrosius Bosschaert de Oude, Boeketje voor het raam, koper 32 x 27 cm;
particuliere verzameling U.S.A.
Over dit alles verhaalt hij uitvoerig in
zijn hoofdwerk: Dapes inemptae of de
Moufe-schans (1619), uitgewerkt in
een gedicht van meer dan 500
bladzijden, een Beatus ille-motief: een
verheerlijking van het landleven.
In Den derden Ganck (pag. 88 en
volgende): Bloem-Hof noemt en roemt
de auteur uitvoerig de vele bloemen
die daar prijken: leliesoorten, "Tulipen
van schoon coleur", hyacinten,
narcissen, riddersporen, "Winde van
Virginea", "Cruytnagel bloeme"
(anjelier), anemonen, irissen, violetten
en andere. In Den achsten Ganck
lezen we dat Hondius ook de bezitter
was van "Veelderhande rariteyt door
mijn earner heen verspreyd";
(gedroogde) "Wtheemsche gewassen,
Zeeghedierten, Sanden, Schelpen,
Sleckhuysen, een coninck van den
Harynck" (haringkoning, een fraaie
inktvis die vaak aan het hoofd van een
haringschool zwemt), opgezette
"vogels, Pluymen, Clouwen, Rieten,
Saden" (pag. 429-433), alsook
gedrukte herbaria en Chinese
schilderijen! Een schoolvoorbeeld van
de deels wetenschappelijke, deels
nieuws-gierige verzamellust uit die
dagen.
Van Terneuzen terugkerend naar
44