Grepen uit de geschiedenis van de kunst in Zeeland (IV)
Ambrosius Bosschaert de Oude, Boeket in een boogvenster, paneel 64 x 46 cm,
gemerkt met monogram, 1620 of'21; Mauritshuis, 's-Gravenhage.
Middelburg: het moet, naar het ons
anno 1992 toeschijnt, een heerlijk
woonoord geweest zijn voor de vele
oude en nieuwe rijken, gezegend met
grote winsten uit nering, scheep- en
kaapvaart; een stad met stijlvolle
middeleeuwse kern, vergroot met
schilderachtige renaissance-bouw, en
te midden van die architectonische
rijkdom een gestileerde natuur: de
liefhebbershoven met hun bomen en
veelkleurige bloemen.
Ook bij de meesten van de "beminders
van cruyden ende diversiteiten van
allerhande blommen" gold de liefde
vooral zeldzaamheden. Als naijverig
begerigen zien we in de jaren 1593 tot
1601 een Middelburgse predikant, een
apotheker, een coopman en een
globetrotter bij Caroius Clusius,
beheerder van de Leidse hortus
botanicus, bedelen om zaden,
simpliciën en bulben, om "twee, drye
ofte viere van syne schoone colleuren
van tulpaen, jae aiwaert maer een.
Met dit alles is niet gezegd dat vooral
of uitsluitend de bezitters van bloem
hoven kopers van bloemstukken
geweest zouden zijn. De interesse voor
merkwaardige realia, de vele grote
kleine wonderen der Schepping -
vreemde bloemen, schelpen! - een
laat-renaissancistische trek, was
algemeen, men genoot in den over
vloed. Merkwaardig is in dit verband de
genetische legende van het bloemstuk:
een dame die verzot was op tulpen,
maar ze niet kon kopen zou Jan
Brueghel hebben verzocht ze voor
haar te schilderen....
Waarschijnlijk had ook voor de
botanische belangstelling in
Middelburg een Zuidnederlander
initiërend en stimulerend gewerkt: de
kruidkundige Matthias de l'Obel (Lobel,
Lobelius), gewezen lijfarts van Prins
Willem I, aan wie hij zijn befaamde
Kruidtboeck opgedragen had (1581).
In 1584 komt zijn naam voor op de lijst
van gezworen doktoren van Antwerpen,
maar in dat jaar ontving hij al 16:3:4
te Middelburg "als gratuiteit voor het
aannemen van stadsmedicyn." Tot 8
september 1596 kreeg hij jaarwedde
als stadsdokter van Middelburg, waar
hij 1590 en 1592 bij de Nieuwe Beurs
blijkt te wonen.
Ook de Middelburgse stadsdokters
Tobias Roels, die met Clusius
correspondeerde, en iets later Caspar
Pelletier hadden wijdere botanische
interesse dan voor geneeskruiden
alleen. Pelletier gaf in 1610 in
Middelburg een boekje in het licht dat
we een eerste Zeeuwse flora zouden
kunnen noemen.
Terwijl nu Pelletier florale notities
rangschikte voor zijn Walcherse
plantenboek, schikte Bosschaert, al
schilderend, eveneens in Middelburg,
een overvloed van bloemen in een
grote siervaas (thans in het Kunst-
historisches Museum te Wenen, op
paneel 50,2 x 35,3 cm, gesigneerd en
gedateerd 1609). We zien de tulpen,
narcissen, anemonen, lelies, fritillaria's,
hyacinthen, irissen en cyclamens
waarover de Middelburgse floristen
met Clusius correspondeerden. Dat er
in de Zeeuwse hoofdstad contact was
tussen botanici en bloemenschilder(s)
45