Grepen uit de geschiedenis van de kunst in Zeeland (IV)
is bekend. De laatsten maakten
bloemportretten voor de eersten.
Ds. Johan de Jonge Jr. zond de 14de
mei 1596 aan Clusius een gekleurde
afbeelding, het "contrefeytsel van een
seeckere soorte van Tulipen", dat hij
"soo nauwe (heeft) doen afsetten als
mogelick was, ooc den bolle ontbloot
op dat hem de schilder mochte sien.
En Johan Somer schrijft 8 mei 1597
eveneens uit Middelburg aan Clusius:
"lek sende uwe E. de contrefeytsel
van de gelluwe fritelaria die dit jaer in
dier vougen in mynen hof heeft
gebloyt." Deze gele breedbladige
kievitsbloem, die door Johan Somer in
Middelburg was aangevoerd, behoort
bijzonderlijk tot het bloemenrepertoire
van Bosschaert, zodat het heel goed
mogelijk is dat hij de afbeelding voor
Somer heeft gemaakt.
Het vroegst gedateerde bloemstuk dat
we van Bosschaert kennen is een
boeketje van tuinbloemen: twee lelies,
akelei, gestreepte tulp, twee rose
rozen, driekleurig viooltje, kievitsbloem
en vergeet-mij-niet in een kleine
majolica vaas (afb. 1Het werkje is
1605 gedateerd. Wat had hij de 12
jaren tevoren in Middelburg geschilderd
waar hij in 1593 al bestuurslid van het
Sint-Lucasgilde was? Stellig (ook)
vruchtenstukken: er is een Fruitschotel
van hem bekend die met zijn hoge
horizon en de haast kinderlijke uitstalling
op ongeveer 1600 of nog vroeger
gesteld moet worden.
Een schilderij als de Grote Blompot uit
1609 in Wenen of een variant daarvan
met een glorieuze Keizerskroon
(Fritillana imperialis) als topbloem
(afb. 2) zou men een bloem-lezing
kunnen noemen, een florilegium, een
verzameling van uitgelezen fraaie
kweekprodukten uit de bloemhof. In dit
en dergelijke stukken van Bosschaert
onderkennen we het verstandelijk
aandeel, het compositieschema, maar
de bloemstillevens zijn niet louter
'bedachtBosschaert werkt met
bezield geduld en aandachtig streven
naar een getrouw voltooien van de
bloemenbeeltemssen. Hierin komt tot
onze verwondering zijn kunstenaars
intentie overeen met die van Vincent
van Gogh, die aan zijn broer Theo
schrijft dat hij "kijkt naar de dingen der
natuur en ze trouw tekent met liefde.
Bi/ Bosschaerts bloemstukken ligt een
vergelijking met de contemporaine
portretgroepen - schutters- en
regentenstukken - voor de hand: naast
en boven elkaar geplaatste individuele
portretten, waarbij elk het volle pond
krijgt van duidelijke herkenbaarheid.
Geen enkele is hier ondergeschikt of
opgeofferd aan principes van
compositie, lichtvoering, atmosfeer of
saambindende toon. Alleen krijgt de
hoofdman, in cassu een bloem van
gewicht - lelie, iris of keizerskroon -
een saillante plaats. Een streven naar
duidelijkheid en exactheid leidt bij
Bosschaert tot een hyper realisme:
geen bloem blijft in de schaduw, elke
bloemkroon komt helder en stralend
aan den dag, in zijn eigen lokale kleur,
in een eender gelijkmatig licht. Alle
sujetten spelen een gelijkwaardige rol,
in een eenheid van tijd, plaats en
(be-)handeling, door de schilder
geforceerd: een geslaagde tour de
force.
Bosschaert moet een fonds van
bloemstudies in water- of olieverf
gehad hebben die hem dienden voor
zijn geschilderde boeketten. Dikwijls
zien we congruente herhalingen van
dezelfde bloem in onderscheiden
schilderijen van zijn hand. Ook komen
bloemen waarvan de bloeitijden
maanden uiteenliggen in eenzelfde
boeket voor. Uit de Middelburgse
bloemhoven viel heel wat voor hem te
oogsten. Het afgebeelde grote boeket
(afb. 2) bevat dan ook al een groot deel
van zijn florale repertoire. Een enkele
maal zien we een, in het wild groeiende
plant, van ranke habitus de statiger
topbloem - tulp, iris of keizerskroon -
begeleiden: beemdooievaarsbek en
rapunzelklokje.
Het Bloemstuk zoals dat door
Bosschaert in Middelburg is 'ingevoerd'
heeft daar en elders nog tot 1650 a
1660 stand gehouden (zie afb. 1 t/m 4):
een symmetrisch geschikt boeket van
voornamelijk gekweekte bloemen, uit
voerig en analytisch geschilderd in
wetenschappelijk-naturalistische
opvatting; de bloemtuil heeft rozen aan
de basis, tulpen in de middenpartij,
vaak ook in de bovenlaag en meestal
een markante topbloem, dauwdruppels
a trompe-l'oeil geschilderd, een vlieg,
vlinder of kever zijn hierbij geliefde
accessoires. De ruiker staat tegen een
effen fond en wordt soms omsloten
door een getoogde nis. De meeste
afwijkingen van dit schema vinden we
nog bij Bosschaert de Oude zelf: een
stilleven van enkel rozen of vier tulpen
in een flesje, met een vlinder en een
vlieg; een boeket geplaatst voor een
venster met uitzicht op een landschap.
Kwam Bosschaert na opdrachten voor
enkelvoudige bloemafbeeldingen,
natuurwetenschappelijk realisme in
strikte zin, tot het componeren van
bloemstukken, met behulp van
dergelijke en andere studies samen
gesteld? Van Manders aardige
beschrijving van de bloempotten en
bloemvazen van Lodewyck Jansz. van
den Bosch, geboren 1525, past
geheel op Bosschaerts boeketten "die
hy (Van den Bosch) somtyt maeckte
als staende in een glas met waeter
en gebruyekter grooten tyt I ghedult
en suyverheyt in dat alles scheen
natuerlijck te wesen: makende oock
op de Bloemkens en Cruydekens den
Hemelschen dauw: daer beneffens
oock eenighe Beestgens Vyfwouters
(vlinders) Vlieghskens en
derghelijcke...." De const-liefdige
Melchior Wijntgis, die van 1601 tot
1612 muntmeester was in Middelburg,
bezat onder meer Fruyten en
Bloem-potten door deze Van den
Bosch en dus kende Bosschaert deze
stukken uit eigen aanschouwing.
Wijntgis en Bosschaert kenden elkaar,
zelfs op vriendschappelijke voet: de
schilder was op 7 juni 1609 in
Middelburg getuige bij de doop van
een kind van Wijntgis. In datzelfde jaar
ontstond Bosschaerts grote Bloemstuk
(Wenen).
Bosschaerts bloemstukken zijn ook
verwant met die van de Fluwelen
Brueghel. Maar er zijn karakteristieke
verschillen: Brueghels lijnvoering is
beweeglijker, zijn werkwijze opener,
levendiger. Bij Bosschaerts gevulde
rozen liggen de bloemblaadjes in
etages, bij Brueghel vormen ze,
bovenop gezien, vrijwel een plat vlak
dat een gevoileerd zijdeachtig aanzien
heeft. In twijfelgevallen kan het
nauwkeurig vaststellen van het
bloemenrepertoire of de voorkeur voor
bepaalde bloemsoorten of -vormen bij
de verwante meesters uitkomst bieden.
Os/as Beert herken ik meestal van
verre aan zijn eigenaardig spitse en
platte tulpen en aan zijn voorliefde voor
Nigella damascena (Juffertje-in-het-
groen). Omstreeks 1610 zien we het
bloemstuk in de hierboven omschreven
gedaante gelijktijdig floreren in
Middelburg, Antwerpen, Frankfurt, en
weldra eveneens in Haarlem, Utrecht,
Delft, Den Haag, Dordrecht, en
opnieuw (na Conincxloo) in Amsterdam
en Den Haag.
46