Hij zingt omdat hij zingen moet van anderen. Hij was een harde werker, een in zich gekeerde dromer die, hoewel lid van het corps, ook hier de eenzaamheid van zijn (studenten)kamer boven het (studenten)leven leek te verkiezen. Alleen voor Zeeuwse gezelschappen en publicaties in studentenalmanakken legde hij zijn studieboeken opzij. Respect voor zijn literaire kennis viel hem al gauw ten deel. Op de vraag waarom hij geen moderne letteren was gaan studeren, antwoordde hij: "Die zijn veel te mooi om in te studeren!" Hij moet zich er ook niet helemaal in hebben thuisgevoeld. Zijn hart trok naar de oudheid, naar de ideële wereld van Plato en Sokrates. Waar het contact met zijn studiegenoten stroef verliep, troostte hij zich met de gedachte een uitverkorene te zijn, zich in woorden van de oude dichter Ibykos 'aan de goden te bezondigen en daarvoor eer in te ruilen bij de mensen'. Lichtgeraakt en gevoelig, trok hij zich meer en meer in zichzelf terug. Zijn gedrag naar buiten toe werd steeds arroganter, zijn medestudenten spraken van een 'suprème dédain'. In 1893 legde Boutens het kandidaats examen af. Drie jaar later, in 1896, volgde het doctoraal examen. Vanaf 1894 was hij als leraar klassieke talen verbonden aan de elitaire protestantse jongenskostschool Noorthey in Voorschoten. De klassen bestonden er maar uit enkele leerlingen, persoonlijk contact tussen docent en pupillen was al snel gelegd. De lichtontvlambare, kritische en vaak verbeten overkomende Boutens was niet erg gezien bij de leraren; met de leerlingen daarentegen kon hij in het algemeen goed en in sommige gevallen heel goed opschieten. "Wat de in zichzelf gekeerde puber moet ervaren, bevestigt zich in de virilitas: een 'zich niet kunnen geven'. Deze psycho- seksuele stoornis - niet alleen aangeboren, maar tevens in de hand gewerkt door diverse milieufactoren - pijnigt Boutens tot in zijn laatste levensjaren", aldus Karei de Clerck in het eerder genoemde boek. Door zich zelf te zien als een leermeester in klassieke zin, heeft de eenzelvige Boutens in elk geval de afstand tot zijn leerlingen weten te overbruggen. Hij was een bevlogen docent. Platonisch christendom In de Platoonse denksfeer is het de oudere, wijzere man die de jongere via de liefde (de eros) naar 'het schone', het hoogste goed leidt. De eros heeft een geestelijke en een lichamelijke kant. Via het verlangen naar lichamelijke schoonheid kan de aan een sterfelijk lichaam gebonden mens zich verheffen tot de geestelijke liefde, maar als de lichamelijke liefde de overhand krijgt, ontstaat er een ongelijke verhouding: de beminde reduceert zich tot de positie van vrouw (er was overigens wel verschil tussen de vrijgeboren vrouw en de slavin) of slaaf, tot een object. Als de beminde het verlangen van zijn minnaar weet te vergeestelijken, zal er een wisselwerking van verlangen ontstaan die de liefde verheft. Het zo ontstane evenwicht kon een man in een relatie met een vrouw niet bereiken, omdat haar een plaats op hetzelfde niveau, een ziel van gelijke waarde, was ontzegd. In het Athene van Sokrates was de vrouw in de besloten heid van het huis zeer geëerd, maar van het openbare leven was zij zo goed als uitgesloten. Plato verkondigt in de Timaeus dat de ziel die faalt als man, overgaat in de natuur van een vrouw, en als zij zelfs dan nog faalt, in een roofdier. (Men kan waar het om de verheffing van de ziel gaat, dus niet spreken van een keuze voor een man man relatie: er was geen keuzemogelijkheid. Waar - bijvoorbeeld aan het einde van de negentiende eeuw, in Boutens' jonge jaren - de vrouw steeds mondiger werd, zou men haar meer in uitersten, en de man-man relatie meer als een soort onnatuurlijke man-vrouw relatie gaan zien.) In Plato's Symposion maakte de wijze Diotima - ook bij Plato bevestigt de uitzondering de regel - Sokrates wegwijs in de liefde. Eros, aldus Diotima, was niet liefde tot het schone, maar verlangen naar het blijvend bezit van het goede of schone, naar onsterfelijkheid. Deze geestelijke onsterfelijkheid was van hoger orde dan de lichamelijke, de op voortplanting gebaseerde. Plato laat een van de gespreksgenoten in het Symposion filosoferen over de oorsprong van de geslachten. De dubbelmens - de mannelijk-mannelijke, de vrouwelijk- vrouwelijke en de androgyne - was, overmoedig geworden, door de god Zeus in tweëen gehakt; steeds zoekt de mens op aarde zijn wederhelft. De van oorsprong androgyne mensen vinden hun bevrediging vooral in de voortplanting, de andere twee soorten in de zielsverwantschap. Het verlangen Het Middelburgse gymnasiastengezelschap Nihil Sine Labore, 1989. Zittend derde van links Boutens en vierde van links Anthonie Moolenburgh. Foto: Zeeuws Documentatiecentrum, Middelburg. 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 17