Hij zingt omdat hij zingen moet
Uw stille kind, uw bleeke broer, uw vriend
Is rijkgelukkig, zendt u kus en groet
En als herdenken ons tezamen vindt,
Brandt tusschen aarde en hemel liefdes luchter
Zoo helder, dat gelouterd in zijn gloed
Al ons gebeden naar éen God vervluchten,
(Sonnet LVIII, in: Verzamelde Sonnetten, 1907)
Die harmonie had hij nog niet bereikt in
1904; in dat jaar was het een
zuidelijkere streek die hem zijn
evenwicht hergaf.
Den Haag
Vrijwel geheel hersteld, vestigde
Boutens zich in de nazomer van 1904
als dichter en privé-leraar aan het
Haagse Westeinde. Hij kon in redelijke
luxe leven dankzij de steun van
letterkundigen en oud-leerlingen van
Noorthey. Van laatstgenoemden was
het naast J.R. Clifford Kocq van
Breugel vooral Anton van Herzeele die
zich over hem ontfermde. De
'Voorzienigheid' zou hem hebben
aangewezen om voor Boutens te
zorgen, omdat 'diens kunstenaarschap
anders voor onze cultuur verloren zou
gaan'.
Van Herzeele was enkele jaren lang
een uitverkoren vertrouweling van
Boutens.
Naast het aantal leerlingen, groeide
ook het aantal publicaties van de
classicus/dichter. Regelmatig leverde
hij bijdragen aan literaire tijdschriften.
Niet alleen de steun van zijn vrienden
(in 1909 werd op initiatief van de
letterkundigen J.N. van Hall en Arij
Prins een ondersteuningsfonds voor
Boutens opgericht) maar ook zijn
zakelijke instelling en een gave voor
het gunstig beleggen van gelden,
maakten het hem mogelijk steeds meer
te leven zoals hij wilde. Hij zou nog op
kamers in twee andere panden aan het
Westeinde wonen, voor hij in 1916
naar een door Van Herzeele gekocht
'riant herenhuis met tuin' aan de Laan
Copes van Cattenburgh verhuisde.
Boutens was in 1905 betrokken bij de
oprichting van de Vereniging van
Letterkundigen. In 1918 volgde hij Van
Deyssel als voorzitter van de
vereniging op, een ambt dat hij tot zijn
dood in 1943 vervulde. Mede dankzij
zijn inspanningen werd in 1919 het
Willem Kloos-fonds voor behoeftige
letterkundigen opgericht, kwam in 1921
de Nederlandse afdeling van de in
Londen opgerichte PEN-club tot stand
en had in 1931 het jaarlijkse PEN-
congres in Den Haag plaats. Boutens
werd niet gedreven door enige
behoefte aan meer sociaal contact;
mee te helpen de kunstenaar - "Wir,
die wir uns zur Religion der Schönheit
bekannt haben", aldus Boutens op het
PEN-congres in Den Haag - vrij te
waren van maatschappelijke
beslommeringen was een principiële
kwestie voor hem. Hij blonk dan ook
niet uit door welwillendheid. Men
waardeerde zijn zakelijke inbreng en
vasthoudendheid, maar vreesde de
sarcastische scherpte van zijn tong.
Verwey en zijn Beweging, die een
maatschappelijke opvatting van het
dichterschap voorstonden, hadden
geen aantrekkingskracht voor Boutens;
zijn belangstelling was steeds
individueel gericht. Zo stimuleerde hij
naast Jo Landheer Dirk Coster en
Victor van Vriesland, maar was de
verhouding met de zeer talentvolle
P.N. van Eyck, een volgeling van
Verwey, moeizaam.
De meeste aandacht bleef als steeds
naar zijn eigen werk uitgaan. Boutens
was van mening dat alles in een goed
gedicht precies op zijn plaats staat,
juist zoals het er moest staan, en in
een onverbrekelijke samenhang. Hoe
knap hij daarin was blijkt bijvoorbeeld
uit de interpretaties die A.L. Sötemann
(Over Poëtica en Poëzie, 1985) gaf
van de late verzen Domburgsch
Uitzicht (Bezonnen Verzen, 1931en
Het geheim (in: De Gids, nov. 1943).
In 1907 verschenen Boutens'
verzenbundels Stemmen en
Verzamelde Sonnetten. De dichter
besteedde veel aandacht aan de
vormgeving en typografie van zijn
uitgaven; bovendien liet hij meestal
enkeie luxe-exemplaren van de
werken drukken. Zijn voorkeur ging uit
naar drukkerijen als de Saint Catherine
Press van Eduard Verbeke in Brugge
en de firma Joh. Enschedé en Zonen in
Haarlem.
De genoemde bundels getuigen van
hervonden rust. Zij laten onder meer
een veranderde houding ten opzichte
van de dood zien. In het hierboven
aangehaalde vers In Memoriam sprak
Boutens nog van de "zekerheid:/ Daar
is geen dood, maar enkel leven". Nu
was het: "En alleen is leven leven/Als
het tot den dood ontroert" (Goede
Dood, in: Stemmennaast: "Waartoe
die voorsmaak, Dood, die
bitterwreed/ln iedre levensteuge
wrangt en grondt?-" Sonnet XXXVIIII,
in: Verzamelde Sonnetten) om in de
hoop op diepe klare rust, "O alles te
vergeten/Eer de avond valt!" Lethein:
Stemmen), tot de conclusie te komen:
veel zoeter is geloof dan weten!"
(Sonnet Lil, in: Verzamelde
Sonnetten).
Boutens was in zijn nieuwe woonplaats
volop aan het werk en in het algemeen
"rijkgelukkig". In 1903 was zijn
vertaling van Het Treurspel van
Agamemnoon door Aischylos
verschenen, in 1905 zag de vertaling
van Plato's Phaidoon het licht en in
1906 de vertaling van enkele gedichten
van Dante Gabriël Rossetti.
Voor het twaalfde lustrum van het
Delftsch Studenten Corps in 1908
schreef Boutens het toneelstuk Spel
van Platoons leven. De opvoering
dreigde niet door te gaan, doordat er bij
de voorbereidingen van alles mis liep.
Uiteindelijk werd Wiliem Royaards
ingeschakeld, die orde op zaken
stelde. Boutens had zich voortdurend
aan de kwestie geërgerd. "Alles wat
van Delft kwam, irriteerde en
verontrustte hem", aldus W. Blok in zijn
studie P.C. Boutens en de
nalatenschap van Andries de Hoghe
(1983). Zo ook de gedichten die de
jonge Delftse student Jan S. van
Drooge hem, na lezing van enkele van
zijn verzen in De XXe Eeuw,
toestuurde met de mededeling dat hij
de betere gedichten niet had
meegestuurd. Boutens zond de
gedichten per kerende post terug, erbij
aantekenend "dat het geen zin had
verzen te lezen, die de auteur zelf al
had afgekeurd." Enkele weken later
maakte Van Drooge in Brussel een
einde aan zijn leven. Boutens
beschouwde zich, diep getroffen, als
zijn moordenaar. Dat hij, als gelovig
mens, de Christus niet had herkend in
de hulp behoevende jongeling! Het
kostte hem meer dan twintig jaar dit te
verwerken. Hij zou, aldus Van
Herzeele, een bundel gaan schrijven
"die hij zou publiceren als gedichten
van zekere, jong overleden Andries de
Hoghe. De bundel zou een tweede
Naenia zijn, en bestemd als grafschrift
van Jan S. van Drooge."
De naam Andries de Hoghe kwam
ritmisch en naar klank overeen met de
naam Jan S. van Drooge; bovendien
100