Hij zingt omdat hij zingen moet zijn de initialen van Andries (de) Hoghe dezelfde als die van Anton (van) Herzeele, de vertrouwensman uit die dagen. Blok vertelt in zijn diepgaande studie dat Boutens vierentwintig jaar aan de gedichten van Andries de Hoghe heeft gewerkt, in twee fasen. In 1919 verscheen Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe, in 1932 Strofen en Andere Verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe. Naast het verstrijken van de tijd, moet het schrijven aan de Strofen louterend hebben gewerkt voor Boutens, als een boetedoening. Vele redenen heeft men aangevoerd voor de mystificatie rond de Strofen, met als belangrijkste wel de homoseksuele strekking van de gedichten. Blok denkt daar anders over. Hij voert aan dat, als Boutens werkelijk iets aan de dood van Van Drooge wilde goedmaken, hij hun beider namen moest laten opgaan in de ene van Andries de Hoghe. Daarnaast was er het te verwachten onbegrip bij het lezerspubliek. Ik neig ertoe te denken dat Boutens zichzelf als het door God ter schuldvereffening opgelegde instrument - niet meer dan dat - zag waardoor Van Drooge nog kon spreken. Daarom ontkende Boutens, naar mijn mening, de maker van de verzen te zijn. Dat de ik-figuur in de Strofen dubbelzinnig is, verliefde en beminde tegelijk, nu eens Boutens, dan weer Van Drooge, doet daar niets aan af. Inhoudelijk verplaatste Boutens zich als steeds naar de hogere wereld, zocht hij de zielsverwantschap met en zielsrust voor Van Drooge. Zoals Blok stelt, verwijst de regel "Daar is niet éen die eenzaam gaat als ik" (IXe strofe) dan ook niet zozeer naar Boutens homofilie als wel naar het door een bijzondere godheid aangeraakt zijn. Overigens gaan mijn gedachten ook hier naar Schuberts Wanderer: weer wordt, zoals bij Willem van Tets en Marie Moll, het gemis gesublimeerd. Dat moet wel een karaktertrek van de grotendeels in een ideeënwereld levende Boutens zijn geweest. Het blijkt zelfs uit kleine dingen, zoals de volgende woorden in de Herinneringen van Annie Salomons: "De enkele keren, dat ik bij hem op bezoek ben geweest, had ik altijd het gevoel, dat ik ongelegen kwam. Hij was verstrooid en veraf, maar zodra je dan weggaan wilde, werd hij ineens wakker." Cornells van Duyvenbode In de zomer van 1908 leerde Boutens de jonge timmerman Corneiis van Duyvenbode kennen, die al gauw zijn Vriend en huisknecht' werd. Een opmerkelijke stap voor de dichter, maar minder opmerkelijk als men hem tegen de achtergrond van de affaire De Hoghe beziet. "In dit verband", aldus Blok, "is het belangrijk op te merken dat de ontmoeting met C. van Duyvenbode in september 1908 plaats vond. Dat wil zeggen dat Boutens, die voor zover ik weet voordien nooit zijn homoseksualiteit had gepraktiseerd, toen daartoe wel overging." Indachtig De Clerck's woorden over het 'zich niet kunnen geven' van Boutens, kan men op het gevaar af hinein zu interpretieren tot de veronderstelling komen dat het Boutens, die al van zijn eigen voetstuk was gevallen in de zaak Van Drooge, op dat moment niet meer kon schelen nogmaals te vallen. Sterker nog, dat hij, bevrijd van al te hoge eisen aan zichzelf, in het 'minder hoge' zijn geluk kon zoeken. Van Duyvenbode was bovendien geen leerling van hem; het klassieke patroon hoefde niet direct gevolgd te worden. Hun verhouding was niet probleemloos, wel duurzaam. Nog in 1908 verscheen Boutens' bewerking van de middeleeuwse Seafb/s-legende. De 'sproke' beleefde talloze herdrukken en was zonder twijfel Boutens' populairste werk. Eveneens grote opgang maakten de bundels Vergeten Liedjes (1909) en Carmina (1912). Ook hier het bezingen van de schoonheid als weg tot 'het schone', maar toegankelijker dan tevoren. In Vergeten Liedjes staat het in zijn eenvoud magistrale Nacht-stilte. De 'door een godheid aangeraakten' weten zich in het metafysische besef daarvan verbonden, hoewel op aarde onverbindbaar. "Altijd zing ik 't zelfde lied!", aldus Boutens in Hetzelfde lied (Carmina). Dat gaat voor twee bundels op. In Lente-maan (1916) en Bezonnen Verzen (1931lijkt de dichter zichzelf voornamelijk te herhalen, hoewel de laatste bundel ook enkele bijzondere verzen telt. Liederen van Isoude, net als de Beatrijs een bewerking van een middeleeuwse legende, verscheen in 1921. In de bundel Zomerwolken (1922) is een nuancering merkbaar. Een wereldoorlog had Europa geteisterd; Boutens lijkt in deze verzen, meer van het aardse doordrongen, de fa/k/" j/e/ As*, Nacht-stilte, in: Vergeten Liedjes (1909). Facsimile van Boutens' handschrift. 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 21