Hij zingt omdat hij zingen moet
Late jaren
Met de Beatrijs, Vergeten Liedjes en
Carmina was Boutens doorgedrongen
tot het grote publiek, maar aan de
goede ontvangst van Carmina werd al
getornd, onder meer door P.N. van
Eyck. De reacties op Lente-maan
waren veelal negatief en zouden lange
tijd de teneur van de kritiek bepalen. In
de jaren dertig en veertig richtte
Boutens zich voornamelijk op de
vertaling van Homeros' Odyssee en
Ilias, trok hij zich meer en meer terug in
de wereld van de oude Grieken. In
1937 verscheen nog wel zijn Rijmprent
ter gelegenheid van het huwelijk van
prinses Juliana met prins Bernhard
(met een gewijzigd slot), maar de
dichter werd steeds meer een
kluizenaar, hooghartig, grimmig en in
zich gekeerd. Zijn lidmaatschap van de
Cultuurkamer (1942) - volgens intimi
bedoeld om het Willem Kloos-fonds
veilig te stellen, andere 'privileges' van
de Duitsers weigerde hij - werd hem
kwalijk genomen en vergrootte zijn
isolement. Toch trad hij, in 1942, nog
eenmaal naar buiten met de prachtige
verzenbundel Tusschenspelen. "Men
misrekene zich niet", schreef Simon
Vestdijk in Het Parool (28 nov. 1945),
"deze verzen uit Tusschenspelen zijn
anders dan alles wat Boutens in meer
dan 40 lange jaren geschreven had.
Zij zijn ontroerender, directer,
eenvoudiger, minder gewrongen van
beeldspraak, doordringender,
diepzinniger en tegelijk speelscher, en
dit alles met behoud van het enorme
technische kunnen, dat dezen
grootmeester boven alle anderen
kenmerkte."
En zij zij klein, mij blijft éen hoop,
Dat als ik uit vertraagden loop
Voorgoed mij eindlijk nedervlij,
In liefde éen ziel mij zij nabij
Om bij het vredig avondduistren
Geboeid in aandacht te beluistren
Den eigen blijden zwanezang
Waartoe ik al de jaren lang
Het schoonst dat bleef onuitgezegd
In stillen schroom heb opgelegd.
Rekenschapin: Tusschenspelen, 1942),
Nog in het jaar 1942 werd Boutens
ernstig ziek. Hij stierf op zondag
14 maart 1943 in het Zuidwal-
ziekenhuis in Den Haag. Het was zijn
wens op Zeeuwse bodem begraven te
worden; de oorlogsomstandigheden
hebben dat verhinderd. Na zijn dood
trof men op zijn schrijftafel het gedicht
Het geheim aan, De Gids publiceerde
het acht maanden later. Sötemann
noemt het éen van Boutens' meest
hermetische verzen. In het eerder
aangeduide artikel Wegen naar 'Het
geheim' van Boutens (in: Over Poëtica
en Poëzie), geeft hij een uitmuntende
interpretatie van de in zich
geslotenheid van vorm en inhoud. "Het
geheim is een wonderbaarlijk, aards-
hemels spel van in zichzelf
terugwelvende vervloeiingen en
spiegelingen op alle niveaus: zo
subliem dat het aan de menselijke taal
inherente principe van het lineaire er
haast in overwonnen lijkt. Dat Boutens
in dit vers, zoals ik liet zien, talloze
elementen uit de klassieke en de
joods-christelijke tradities, die aan
onze westerse cultuur ten grondslag
liggen, heeft opgenomen en op
harmonische wijze heeft gefuseerd, is
een triomf van zijn dichterschap." Een
directe verwijzing naar het verhaal van
Narcissus (Narkissos), waar Boutens in
enkele gedichten aan refereert, geeft
hij niet. Hier, lijkt mij, valt in harmonie
het beeld met zijn spiegeling, de liefde
van de ziel met de goddelijke liefde, de
vraag met het antwoord samen omdat
de reflectie in acht werd genomen.
De liefde van het hart, verscheurd
tussen bloed en ziel, was tot liefde van
de ziel, de narcistische jager tot
klassiek minnaar geworden. 'Als Gods
onnaspeurbare harteklop' wordt voor
hem wat gehoord kon worden
verstaanbaar, maar alleen bij
goddelijke genade. Het geheim blijft.
"Wanneer ooit Gods geheim in zijn
sublieme simpelheid zal worden
geraden", aldus Boutens in 1933
tijdens een lezing in Gent, "dan is het
een dichter, die het verlossende woord
zal mogen spreken." Hij komt daar zelf,
naar Sötemanns uitleg, in Het geheim
heel dicht bij.
HET GEHEIM
Te verraden nieten niet te raden,
Tusschen ons zelfs een gemeen geheim
(Als de manna-stralende genade
Van het in den slaap gevonden rijm):
Dit heelal dat daadlijk in den ander
Zich tot woikelooze gaafheid welft
(Waar uw melkweg mondt in den meander
Van zijn tweede-wereldwederhelft),
Als in zelfvergeten onbewustheid
Heel uw diepste wezen zich ontheelt
(Liefde zelf in windstille algerustheid
Slaapt verankerd op haar spiegelbeeld)
Reikend naar de komende openbaring
Die zich langzaam uitspant als een tent
(Hart dat niets wil weten dan ervaring,
Ziel die 't zelfbeleefde alleen erkent):
Neêr van zeniths maalsteen tinteltreemlen
Andre stelslen voor de' alommen dom
(Door het ruim van stervergruisde heemlen
Gaaf éen lichternis van zwijgen om:
Stilte blijft tot stiller stilte wassen
Buiten 't wisselspel van zon en maan
(Vloeit als langs geleidlijke terrassen
Naar éen hellen omgaande' oceaan):
't Leven zelf wint daar zijn teêrste wende,
Tot zichzelf in zoetsten dool herleid
IZaliger mag 't nergens zijn om te enden,
in zoo heldere verdronkenheid):
't Antwoord, eer de vraag nog is geboren,
Vangt al vragen in zijn zwijgen op,
Eindlijk tot verstaanbaarheid te hooren
Als Gods onnaspeurbre harteklop
Te verraden nieten niet te raden,
Tusschen ons zelfs een gemeen geheim,
Als de manna-stralende genade
Van het in den slaap gevonden rijm.
In: A.L. Sötemann, Wegen naar Het
geheim van Boutens. Over Poëtica en
Poëzie. Een bundel beschouwingen
samengesteld en ingeleid door W.J. van den
Akker en G.J. Dorleyn p. 203 en 204.
Groningen 1985.)
Ik heb iets bijna schoons
aanschouwd
Murk Salverda, hoofdmedewerker van
het Letterkundig Museum in Den Haag,
heeft een prachtige tentoonstelling
samengesteld.
Hoewel de nadruk op Boutens' poëzie
en de boekverzorging ervan ligt,
wandelt men aan de hand van talloze
foto's, manuscripten, brieven,
documenten, al dan niet bijzondere
uitgaven, kunstwerken en enkele
persoonlijke bezittingen door het leven
en het werk van de dichter. Soms zijn
er verrassende feitjes. Zo blijkt Van
Duyvenbode gehuwd te zijn geweest
en was het Van Herzeele die hem aan
103