Hij zingt omdat hij zingen moet Vormgeving van enkele van Boutens' verzenbundels. Foto: Zeeuws Documentatiecentrum, Middelburg. is zoo fel, dat zijn wijsheid alles behalve bezonnenheid of bezonkenheid wordt, maar een schoone waanzin van de hoogste dichterlijke soort." Karei de Clerck beschouwde Boutens' laatste verzenbundel Tusschenspelen zo'n dertig jaar geleden (in: Revue des langues vivantes, 1963/1) als een terugblik op en een verantwoording van een 'in het late najaar' staand leven. W. Blok laat in zijn bijdrage aan het schrijversprentenboek aan de hand van de thema's in de bundel zien dat de titel niet alleen verwijst naar gedichten over de situatie van iemand in het grensgebied tussen leven en dood maar ook naar de gedichten zélf. Muzikaal geïnterpreteerd, kunnen zij als tegenhanger van de vroege bundel Praeludiën worden gezien als intermezzo's, als spelen tussen het openings- en het slotgedicht. Het als motto aan de bundel meegegeven Boutens voorstelde. De vele internationale contacten in PEN- en VvL-verband, strekten zich ook uit tot Thomas Mann. Boutens ontmoette hem in mei 1924 in München en keerde met een exemplaar van Der Tod in Venedig (1911van opdracht voorzien, naar huis terug. De rangschikking van de tentoonstelling is uitstekend, steeds weer wordt aandacht besteed aan raakpunten met de beeldende kunst en muziek, en steeds weer wordt - hoewel een rangschikking onvermijdelijk een waardering inhoudt - vooral geregistreerd. Waardeoordelen heeft men overgelaten aan de auteurs van de 'catalogus' bij de tentoonstelling, het schrijversprentenboek Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens 1870-1943. Veel van het tentoongestelde materiaal werd erin afgedrukt, alleen al daarom is het een plezier het boek door te neuzen. Er staan zeven artikelen van uiteenlopende aard in. Aan Ben Peperkamp was de inleiding; hij geeft daarin een globaal, vrij feitelijk overzicht van leven en werk van de dichter. Harry G.M. Prick verdiepte zich in de relatie tussen Boutens en Van Deyssel, in 1895 begonnen met een schriftelijk verzoek van Boutens om Van Deyssel in de toekomst "een versje, een stukje proza" te mogen toesturen, en, aldus Prick, 'tot over het graf heen' voort durend in Van Deyssels tussen augustus en november 1946 geschreven Aantekeningen bij de lectuur van P.C. Boutens. Aardig is het om in een brief van Boutens aan Van Deyssel (11 april 1913) Boutens' mening over de 'epicuristische levenswijsheid' van Omar Khayyam te lezen: "...Zij doet mij aan als een drijvend eiland op een oceaan van melancholie, en de oogenblikkelijke intensieviteit van waarneming en uiting 104

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 24