Hij zingt omdat hij zingen moet Boutens met Lodewijk van Deyssel bij de viering van Van Deyssels 60e verjaardag (1924). Foto: H. Berssenbrugge Letterkundig Museum, Den Haag. Soefi-kwatrijn zou dan het openingsgedicht zijn; sluiten doet de bundel met een gedicht 'dat niet anders dan bijbels genoemd kan worden'. Intermezzo heeft overigens ook nog een figuurlijke betekenis; men kan de spelen hier zien als 'afwijkingen of afdwalingen van het eigenlijke onderwerp', in dit geval van Soefi- en bijbelbeleving. Boutens en Van Konijnenburg deelden een vrijwel identieke visie op de taak van de kunstenaar, bovendien hadden zij vergelijkbare ideeën over de formele en thematische eisen waar een kunstwerk aan moest voldoen. Ben Peperkamp en Redbad Fokkema geven een zorgvuldige interpretatie van Boutens' beeldgedicht Drieluik (in: Achttien Verzen bij werken van W. A van Konijnenburgbij Van Konijnenburgs triptiek Levensgang (1924). De dichter heeft zich daarbij volgens hen geconcentreerd op de abstracte betekenis 'in den hoogsten zin', zoals hij die zag. Peperkamp en Fokkema: "Boutens moet Van Konijnenburg hebben gezien als een der laatste puur symbolistische apostelen in een periode waarin de wereldontheven plaats van de kunstenaar en het onwankelbaar geloof aan het bestaan van het absolute met steeds meer scepsis werd bejegend". Ernst van Alphen onderzocht het homoseksuele verlangen in de gedichten van Boutens. "Wanneer de lezers van Boutens het onderwerp van homoseksueel verlangen uit zijn poëzie wegschrijven, ontkennen zij de betekenis van het stilzwijgen, het niet- kennen of ontkennen, dat door Boutens' literaire expressie juist tot een betekenisvolle uiting van homoseksueel verlangen geworden was." Ik kan het daar niet mee eens zijn, zoals uit het bovenstaande moge blijken. Van Alphens opvatting vind ik veel te tijd- en themagebonden, maar het blijft een boeiend betoog. Jan Nap en Joost van der Vleuten komen in hun artikel over de receptie van Boutens' poëzie tot de conclusie dat de tijd voor Boutens zowel positief als negatief heeft gewerkt. Waar de druk van de eigentijdse waardebepaling verdween, werd tegelijkertijd het risico van de ontoegankelijkheid groter. Gelet op het bovenstaande, moet hier toch een nuancering worden aangebracht. Kennelijk bestaat bij een zo tijdeloos dichter als Boutens het gevaar dat elke tijd zijn eigen waardebepaling gaat opleggen. Nap en Van der Vleuten 105

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 25