Een die er buiten valt
Caricatuur van Jan Campert door
Eduard Veterman.
allerlei ook min-sociabele kringen,
zoals Han G. Hoekstra dat zo mooi
formuleert. Dat lag aan de basis van
zijn roman 'Die in het donker', over
mensen aan de schemerkant van onze
samenleving, voor wie hij
hartstochtelijk koos. Harry Scholten
wijst er in 'Een aanslag op de
ouderdom', over de poëzie van Remco
Campert' op, dat Remco Campert uit
eenzelfde betrokkenheid eenzelfde
protest laat horen in diens gedichten.
"Het is een protest dat de gangbare
rubricering, het gangbare antwoord
'niet neemt'". Harry Scholten heeft ook
een nawoord geschreven bij 'Het
onontkoombaar lied', gedichten van
Jan Campert uit de periode 1933-1942,
aangevuld met een herinneringsvers
van Remco Campert: 'Januari 1943',
dat hij heeft opgedragen aan Joekie
Broedelet, zijn moeder.
Jan Campert werd op 14-06-1926 te
Den Haag ingeschreven, "komend uit
Amsterdam" waar hij in 1921 naar toe
was vertrokken. Uit brieven blijkt dat hij
al eerder, sinds 1925 in Den Haag
woonde. Uit die brieven blijkt ook dat
hij in Den Haag op wel 12 verschil
lende adressen heeft gewoond. Het
illustreert zijn rusteloosheid. Wij stuiten
hier op een outsiderschap, dat mogelijk
te maken heeft met een zeer verdron
gen gedeelte van Jan Camperts leven,
namelijk een mogelijke homofiele
inslag. Het zou een aantal stukjes van
de puzzel Jan Campert op hun plek
laten vallen. Een eigentijds lezen van
bepaalde gebeurtenissen kan daartoe
bijdragen. Toen ik indertijd, in 1963,
1964 voor mijn kandidaatsscriptie
Nederlands een biografische schets
van Jan Campert schreef, kwamen
daar bijvoorbeeld via Henne Scholte
uitspraken in als: "Jan was een
romantische jongeling, de meisjes
waren stapel op hem. Zijn voorkeur
ging uit naar het tengere, dweepzieke
type dat in hem de sprookjesprins zag.
Maar erg lang duurde een verbintenis
nooit. Jan was slap, hij liet zich
gemakkelijk meetronen, hij wérd (meer)
geleefd. Zijn karakter had een sterk
vrouwelijke komponent. Bij een botsing
met de realiteit die voor hem geen
bestaansrecht had, trok hij zijn
voelhorens in; verscheidene keren
vertrok hij met de noorderzon om
elders opnieuw te kunnen beginnen.
Jan was een gekwelde ziel, hij kon niet
lachen. Hij hield van fuifjes, maar
alleen om de drank waarin hij
vergetelheid zocht".
Escapisme
In een brief aan mij d.d. 07-03-1964
schrijft Henne Scholte dat Jan als alle
ingekapselde romantici altijd een
'escape' had tegen alle aantasting van
zijn realiteit. De escape bestond
hoofdzakelijk uit drank en vrouwen en
in het uiterste geval de vlucht.
In dezelfde brief schrijft Henrik Scholte
(oorspronkelijk heette hij Hennie en om
niet de indruk te geven dat hij een
meisje was, publiceerde hij
'Refereinen' onder de naam Henne
Scholte, later werd het Henrik), dat hij
geloofde dat veel van Jans "altijd zo
oeverloze erotiek alleen maar een
behoefte was om moederlijk
gekoesterd te worden" - "al zijn
dromen waren altijd herdrukken van
zijn onuitwisbaar gebleven
jeugddromen" - vandaar dat Henne
Scholte gelooft, dat men hem nooit
goed ziet als men zijn 'land van
herkomst' niet goed ziet, het 'blonde
Walcheren' van vóór de inundatie van
1945, zoals het door Ferdinand Hart
Nibbrig is vastgelegd in zijn 'Gezicht op
Zoutelande', dat hiervoor is afgebeeld.
Hèt grote wapenfeit van hun
vriendschap werd het verschijnen in
1922 van hun eerste en gezamenlijke
dichtbundel 'Refereinen'. Jan was toen
20 en Henne 19 jaar. Weliswaar
moesten ze de hele uitgave bij kontrakt
zelf kopen -ze betaalden er 337,50
voor- maar dat mocht het plezier niet
drukken. De bundel ademde de sfeer
van Boutens en Adriaan Roland Holst.
"Wandelen in wolken en witte neev'len
schoonheid de zuivere maatgang Uwer voeten"
luidde Jans devies. Hij verkoos te
leven voor de kunst. Hij was een lettré
pur sang, al behoorde zijn talent niet tot
de allergrootste. Met zijn sterk musi
sche aanleg nam hij de zinsesthetiek
van Boutens over. Zijn instelling ten
opzichte van de werkelijkheid was
zeker niet intellektueel. Ze bestond niet
voor hem. Hij vond zichzelf een
troubadour; Adriaan Roland Holst
noemde hem een dichtende jongeling.
In Uw deemoed-stille handen hebben wij gegeven
ons hunkerend hart en liefde wachtend leven
zo eindigt zijn eerste sonnet in
'Refereinen'. Het waren de twintiger
jaren; iedereen dweepte met Asta
Nielsen en Pola Negri, "je zag jezelf
leven, onwerkelijk, op afstand" als in
een film, aldus Henne Scholte. Maar in
1923 sprak Jan zijn grote afkeur uit
over een artikel dat Henne Scholte
geschreven had als redacteur bij
Propria Cures. Hij besprak hierin een
bundel van Andries de Hoghe, die een
duidelijke homosexuele strekking had.
Hij onthulde dat deze door Boutens
geschreven was, die een pseudoniem
gebruikt had, omdat hij het ambt van
leraar bekleedde. Jan vond deze
verifikatie unfair, Henne had óf de
bundel moeten verzwijgen óf moeten
bespreken als van Andries de Hoghe.
Hij vond dat Henne door zo te
handelen wel een tijdelijke faam kon
bereiken maar zijn literaire talenten
verknoeide. Waarschijnlijk was Jan de
door Andries de Hoghe bezongen
jongeling. Volgens Henne Scholte had
Boutens een groot zwak voor de
knappe Campert en was deze op
geestelijk terrein enorm ontvankelijk
voor de grote meester.
En dat laatste bedoel ik nu bijvoorbeeld
met een eigentijds lezen: had Jan
Campert een meer dan alleen
geestelijke band met P.C.
Boutens? De met een citaat van P.C.
Boutens getooide 'Fragmenten' uit
110