Boekbesprekingen
<u
12
<u
"O
C
c
c
<D
~i—
o
(1917-1926; o.a. ontwerp voor Kröller-
Müller museum in Otterlo), Brussel
(1926-1947; o.a. Gentse
universiteitsbibliotheek) en tenslotte het
Zwitserse dorp Oberageri (1947-1957;
memoires).
Leidraad bij het samenstellen van de
catalogus was de vraag hoe een
enkeling (met ook nog een druk sociaal
leven) zo'n omvangrijk oeuvre tot stand
heeft kunnen brengen. In tal van
interessante artikelen wordt daarop
ingegaan. Eén ding lijkt zeker: zonder
de opofferingen die Van de Velde's
vrouw Maria Sèthe (1867-1943) zich
getroostte, zou het allemaal anders zijn
gelopen. Birgit Schulte vat het in haar
bijdrage als volgt samen: "In haar
'oneindig grote verlangen om hem voor
al het slechte te vrijwaren', heeft zij de
psychisch labiele kunstenaar door haar
praktische hulp en haar morele steun
in staat gesteld 'ons artistiek en
menselijk ideaal' te verwezenlijken."
Van Gent reist deze prachtige
tentoonstelling door naar Zurich
(28.8.1993-1.10.1993, Museum für
Gestaltung) en tenslotte naar Nürnberg
(18.11.1993-30.1.1994, Germanisches
Nationalmuseum).
Théo van Rijsselberghe.
Neo-impressionist
Cat. Robert Hoozee en Helke
Lauwaert.
Uitg. Museum voor Schone
Kunsten/ Petraco-Pandora
Gent/Antwerpen 1993
ISBN 90 5325 009 3
Prijs Bfr. 980
Van 20 maart t/m 6 juni 1993 was in
het Museum voor Schone Kunsten te
Gent een aan Théo van Rijsselberghe
(1862-1926) gewijde tentoonstelling te
zien. Geen overbodige luxe; deze
bijzondere schilder heeft zelden de
aandacht gekregen die hij verdiende.
Van Rijsselberghe ontwikkelde zich
van (tachistisch) realist tot neo-
impressionist, in een latere fase kreeg
zijn schilderwerk een expressieve,
meer fauvistische inslag. Bovendien
werkte hij als tekenaar, graficus en
grafisch ontwerper.
Na opleidingen aan de Antwerpse en
Brusselse Academies en een
studiereis door Spanje en Marokko,
stortte Van Rijsselberghe zich in het
liberale artistieke leven van Brussel.
Als mede-oprichter en internationaal
georiënteerd lid van Les XX, bezorgde
hij de groep vele buitenlandse
contacten. In 1886 bezocht hij op
aanraden van de dichter en
kunstcriticus Emile Verhaeren, een
grote vriend, de laatste impressionis
tische tentoonstelling in Parijs.
La grande Jatte (1884/85) van
Georges Seurat was een openbaring.
In 1887 had Van Rijsselberghe een
ontmoeting met Seurat en leerde hij
ook Paul Signac en Henri-Edmond
Cross kennen. Stelde hij in 1886 nog
sobere portretten met hier en daar een
vleugje Whistier ten toon, twee jaar
later kwam hij met zijn eerste
pointillistische werk. Hoewel hij ook
landschappen en zeegezichten
schilderde, was hij toch vooral
geïnteresseerd in het weergeven van
mensen. Regelmatig portretteerde hij
vrienden en kennissen uit zijn directe
omgeving. Naast individuele portretten
maakte hij familieportretten en
groepscomposities. Zo is er het
prachtige Familie in een boomgaard
(1890), in de catalogus omschreven als
"een momentopname uit het privé-
leven van de hogere burgerij waarin
Van Rijsselberghe dikwijls zelf
vertoefde." Opvallend is het
registrerende - een gevoel van
afstandelijkheid én betrokkenheid
oproepende - vermogen dat uit alle
schilderwerken spreekt. Decoratieve
elementen spelen er regelmatig een
belangrijke rol in (bijv. in Mevrouw
Théo van Rijsselberghe en haar
dochter, 1899). De landschappen en
zeegezichten die in de jaren negentig
ontstonden, hebben naar gelang het
klimaat dat zij weergeven een koele of
zinderende uitstraling. Van
Rijsselberghe's kleurgebruik uit die
periode is vaak overweldigend.
Omstreeks 1900 werd zijn pointille
breder, bijna divisionistisch (o.a. in
Gezicht op Veere, 1906) om tenslotte
in 1908 geheel te verdwijnen. In 1906
en 1907 verbleef Van Rijsselberghe
enige tijd in Veere; hij beïnvloedde er
het werk van Lucie van Dam van Isselt.
Met Conrad Kicked en Henri Ie
Fauconnier nam hij deel aan de
Domburgse tentoonstelling van 1914
die vlak voor het uitbreken van de
eerste wereldoorlog plaats had.
De tentoonstelling naderde haar einde
bij Van Rijsselberghe's verandering
van stijl in het eerste decennium van
deze eeuw.
Het in 1903 ontstane prachtige doek
Portret van mevrouw Van de Velde en
haar dochters, in de brede pointille,
trok sterk de aandacht. Maria Sèthe -
evenals haar zusjes Alice en Irma al
eerder door Van Rijsselberghe
vereeuwigd - was een goede vriendin
van Théo en Maria van Rijsselberghe-
Monnom. Via hen had ze in 1893
Henry van de Velde leren kennen.
Kracht schuilt er ook in het slotakkoord
van deze welkome tentoonstelling: het
eveneens uit 1903 stammende, maar
al rond 1900 voorbereide groepsportret
De lezing door Emile Verhaeren. Niet
alleen ziet men hier mensen als Félix
Fénéon, André Gide, Maurice
Maeterlinck en Henri-Edmond Cross
bijeen, men krijgt ook een indruk van
de aandacht waarmee zij luisteren
naar Emile Verhaeren, de spreker.
Enkele latere werken vormen een
omlijsting, evenals snelle, rake
tekeningen die soms veelzeggender
zijn dan hun mooie uitwerkingen op
doek, en tenslotte decoratieve
voorbeelden van Van Rijsselberghe's
prenten, affiches en boekontwerpen.
in de schitterend uitgevoerde catalogus
kan men er, naast verhelderende
artikelen van Jane Block (Van
Rijsselberghe als neo-
impressionistisch portretschilder) en
Adrienne en Luc Fontainas (Van
Rijsselberghe als boekontwerper),
steeds opnieuw van genieten.
121