Het verlangen naar de overkant
Middensluis Terneuzen (1953). Foto: ZDC.
Heideggers filosofie inherent nazistisch
zou zijn (zie De Mul 1991 a), lijkt het
provincialisme dat uit Warum bleiben
wir in der Provinz? spreekt onloochen
baar. En hierin lijkt mij de tweede reden
gelegen voor de schroom van veel
Heideggerianen om teksten als deze
ter sprake te brengen. Juist voor de bij
uitstek met de stedelijke cultuur
verbonden klasse van de intellectuelen
is 'provincialisme' (ook in geval het
volkomen vrij is van nazistische
smetten) immers een bijzonder
pejoratief begrip. Het staat, zoals Van
Dale's Groot Woordenboek der
Nederlandse Taal leert, voor een
overdreven gehechtheid aan de zeden,
gewoonten en belangen van de eigen
provincie en voor een bekrompenheid
van geest. Neen, provinciaal of
provincialistisch is wel het laatste dat
de kosmopolitische intellectueel wil
zijn.
De sluizen van Terneuzen
Ik ben in de winter van 1956 geboren
in de Roeiersgang in Terneuzen, een
korte, smalle steeg niet ver van de
Middensluis, als eerste van drie
kinderen. Mijn vader, die sinds zijn
schooltijd had gevaren, koos na zijn
huwelijk voor een baan 'aan de wal'.
Nadat hij - wellicht om de overgang
dragelijk te maken - korte tijd had
gewerkt op een van de havenpatrouille
boten van de Rijkswaterstaat, werd hij
sluisknecht op de Middensluis.
Als gevolg daarvan verhuisden we
naar een woning die direct aan de sluis
was gelegen, aan de rand van het
centrum en niet ver van het toenmalige
'Wandelpark'. De daar tijdens
wandelingen met mijn ouders
opgedane indrukken behoren, samen
met die van de schepen die de sluis
passeerden en van Chopins Grande
Valse brillante waarmee de
ochtendgymnastiek op de radio in die
dagen aanving, tot mijn vroegste
herinneringen. Toen mijn vader enkele
jaren later overgeplaatst werd,
verhuisden we naar een vergelijkbare
woning aan de nabijgelegen Westsluis,
die in die tijd de grens van de stad
markeerde. Ik schrijf dit alles niet
zonder een zekere weemoed, omdat
de genoemde huizen en sluizen al
weer jaren geleden ten offer zijn
gevallen aan de modernisering van het
Terneuzense sluizen- en
havencomplex. Toen de oude woning
aan de Westsluis werd gesloopt,
verhuisden we opnieuw, ditmaal naar
een nieuw gebouwde woning aan de
Schependijk, naast de jachthaven en
met uitzicht op de Westerschelde.
Ik heb daar gewoond tot ik, na op de
scholengemeenschap "Petrus
Hondius" het VWO met enig vallen en
opstaan te hebben doorlopen (mijn
interesses golden nu niet bepaald
alleen de studie), naar Utrecht
verhuisde om daar filosofie te gaan
studeren. Na de pensionering van mijn
vader werden mijn ouders in de
gelegenheid gesteld om het huis op de
schependijk van Rijkswaterstaat te
kopen. Verknocht als ze waren aan het
wonen bij het water grepen ze dit
aanbod met beide handen aan; ze
wonen er nu nog steeds. Telkens
wanneer ik mijn ouders bezoek keer ik
dus terug naar het gebied van enkele
honderden meters in het kwadraat
waarin ik mijn eerste indrukken heb
opgedaan en mijn jeugd heb
doorgebracht.
Na mijn studie keerde ik nog enige tijd
terug naar Terneuzen, om les te gaan
geven op mijn oude middelbare school.
Deze terugkeer was niet zozeer
ingegeven door een diep verlangen
naar mijn geboortegrond - het leven
als 'zich kosmopoliet wanende
stedeling' beviel mij best - als wel door
het feit dat ik na mijn doctoraalexamen
aan de Universiteit van Amsterdam
(waaraan ik na mijn kandidaatsexamen
in Utrecht mijn studie had voortgezet)
niet onmiddellijk een baan vond en bij
toeval vernam dat er een vacature
bestond voor het vak maatschappijleer
waarvoor ik - op niet minder toevallige
gronden - een onderwijsbevoegdheid
bleek te bezitten. Na enkele jaren, die
niet in alle opzichten tot mijn
gelukkigste behoren, werd ik benoemd
aan de Katholieke Universiteit van
Nijmegen en verhuisde ik met mijn
geliefde Gerrie en kinderen naar
Molenhoek, een dorpje ten zuiden van
Nijmegen, begrensd door de Maas en
de Mookerhei. Het is een voor
Nederlandse begrippen uiterst bosrijke
en heuvelachtige omgeving aan de
rand van het Duitse Reichswald, die
eerder doet denken aan Heideggers
Schwarzwald dan aan mijn Zeeuws-
Vlaamse geboortegrond. Hoewel ik
weer al enige jaren aan de Erasmus
Universiteit in Rotterdam werk, wonen
wij nog steeds in Molenhoek. Enkele
keren per week reis ik per trein van de
ene grens van ons land naar de
andere, van het lommerrijke Noord-
Limburgse platteland naar de
83