Mexicaanse muziek tijdens festival van Zeeuwsch-Vlaanderen
en meisjes, rijken en armen. Zij bezaten
ook muziek- en dansscholen. Een van
de vier grote Raden van de Regering
van Texcoco was de Raad voor muziek
en wetenschappen. Hun muziek was
gereglementeerd, aangepast
naargelang de omstandigheden, utilitair
en magisch. De Azteken beweerden
dat ze muziek al dromend uitvonden.
In Europa vertaalde Luther inmiddels
de Bijbel in het Duits, en werden alle
muziekinstrumenten in de protestantse
kerken verboden. Alvorens in Mexico
aan te komen, hielden de eerste
Spaanse musici die inscheepten met
de soldaten en de missionarissen, halt
op Cuba. Onder hen bevond zich een
uitstekend vihuelaspeler, Juan Ortiz,
tevens een zeer goed ruiter. Cortés
nam hem mee toen hij versterking
nodig had bij de verovering van
Mexico. Als beloning voor zijn moed
kreeg hij een stuk grond in de hoofd
stad. Hij richtte er een school in van
Spaanse dans en muziek. Andere
musici volgden zijn voorbeeld. Op die
manier werd de profane tegelijk met de
godsdienstige muziek verbreid.
De 16de eeuw was de Gouden
Eeuw van de Spaanse polyfonisten.
De Indianen leerden dus een muziek
van hoge kwaliteit kennen, in het
bijzonder die van de Sevillanen
(Escobar, Morales, Guerrero) en die
van Antonio Cabezón, die in dienst
stond van Isabella van Portugal, de
echtgenote van Keizer Karei. Het was
eveneens de Gouden Eeuw van de
Vlaamse muziek die gekoesterd werd
in de kapel van de Keizer, een kapel
die deze geërfd had van de hertogen
van Bourgondië. De werken van
Gombert, Mouton, Obrecht, Josquin
des Prés konden via de Spanjaarden
binnendringen in de Mexicaanse
muziekpraktijk. Het was ook de eeuw
van Orlando di Lasso en van Palestrina.
De eerste bisschop van Cuba,
benoemd te Santiago in 1522, was ook
een Vlamning: Juan de Wite, of Ubite.
Hij kwam nooit in zijn bisdom. Niet
vertrouwd met de bescheiden
werkelijkheid van de streek, zond hij
vanuit Valladolid onderrichtingen voor
de pronkerige inrichting van zijn
kathedraal. Voor de kerkdienst gaf hij
de opdracht een koor te stichten en
een organist, een suisse, een koster en
een heel goede kapelmeester te
benoemen. Deze laatste post werd
toevertrouwd aan Miguel Velasquez.
Als zoon van een Indiaanse inboorlinge,
en van een bemiddeld Castiliaan die lid
was van de familie van de gouveneur,
was hij een typisch produkt van
rassenvermenging. Na zijn studies in
Spanje werd Velasquez kanunnik van
de kathedraal van Santiago. Hij speelde
heel goed orgel en kende perfect de
regels van het Gregoriaans.
De rassenvermenging in de
Mexicaanse muziek
De eerste Mexicaanse componisten
werden ter plaatse gevormd of naar
Europa gestuurd om er te worden
opgeleid. Zij schreven, dikwijls
anoniem, een groot aantal missen,
motetten en villancicos (villancicos:
poëtisch en muzikaal genre). Veel van
die werken bleven niet bewaard en de
inventaris van wat er overblijft, werd
nog niet opgemaakt. Er bestaan echter
enthousiaste getuigenissen uit die tijd
over de luister van de godsdienstige
muziek in Nieuw-Spanje. Er werden
ook missen teruggevonden, in Mexico
gedrukt vanaf 1556 in een eigen
notatie.
Tot het begin van de 19de eeuw,
zolang het Spaanse vice-koninkrijk
stand hield, volgden de inheemse
componisten de regels en de trends
van de Europese muziek, vaak met
groot talent maar zonder speciale
originaliteit. Toch heeft een heden
daagse componist en musicoloog,
Aurelio Tello, getracht de faam te
herstellen van een componist die in de
18de eeuw erg beroemd was: Manuel
de Sumaya (1685-1756). Deze heeft
een zeer groot aantal religieuze
werken geschreven, bestemd voor de
kathedralen van Mexico en Oaxaca,
waar hij kapelmeester was. Aurelio
Tello vergelijkt hem met Telemann en
Haendel; de Fransman Jean-Claude
Malgoire, die zich speciaal voor
barokmuziek interesseert, maakt een
parallel met Marc-Antoine Charpentier.
Sumaya dankte zijn naam vooral aan
het feit dat hij de auteur was van de
eerste Mexicaanse opera Partenope,
opgevoerd in het paleis de vice-
koningen in 1711Onderwerp noch
muziek waren Mexicaans.
In Europa daarentegen liet Vivaldi
enige jaren, in de herfst van 1733, in
Venetië een door hem gecomponeerde
Moctezuma opvoeren. Het libretto was
geïnspireerd op een Geschiedenis van
de Verovering van Mexico,
gepubliceerd in 1685 door Antonio de
Solis. Deze opera werd onlangs weer
uitgevoerd te Parijs en opgenomen
door de Franse televisie. De romancier
en musicoloog Alejo Carpentier
beweert in een boekje getiteld Concert
Baroque dat Montezuma het
personage is dat in Europa tot het
grootst aantal opera's heeft
geïnspireerd in de tweede helft van de
18de eeuw en het begin van de 19de
eeuw. Ter gelegenheid van de
Onafhankelijkheid van Mexico (1821)
kreeg nog een Spanjaard, Jaime de
Numo, Castiliaan van geboorte, de
opdracht om de nationale hymne te
componeren.
De 19de eeuw kende de opgang
van de Italiaanse opera, waarbij nog de
invloed kwam van de Franse en de
Duitse muziek. De zwarte slaven
brachten Afrikaanse ritmen aan die de
Spaanse folklore, reeds vermengd met
Indiaanse reminiscenties, fel
verlevendigden. Op het einde van de
19de eeuw tenslotte ontstond de
nationalistische stroming waarin de
artiesten hun eigen identiteit
herkenden. De eerste tekenen ervan
zijn terug te vinden in de keuze van de
onderwerpen en in de stylering van
volksdansen in de werken van Aniceto
Ortega en Felipe Villanueva.
De opgegraven identiteit
De musicoloog Julio Estrada heeft
goed de evolutie van de mentaliteit in
Mexico beschreven. Zij verliep aller
minst geleidelijk doch ging integendeel
gepaard met staatsgrepen, dictaturen,
revoluties en vijandelijkheden ten
gevolge van de Angelsaksische en
Franse pogingen om beslag te leggen
op het land. Er voltrok zich ook een
inheemse bewustwording. De 19de
eeuw was een harde tijd. Zij leek op de
uitbarsting van een vulkaan en van de
aardse krachten die al te lang
verborgen bleven. Eén gebeurtenis kan
gelden als een onweerlegbaar voor
teken. In 1790, bij de bestratings-
werken in het centrum van Mexico,
werden twee Azteekse monumenten
ontdekt: een enorme ronde monoliet in
basaltsteen van 12 voet diameter, die
sedertdien de Azteekse Kalender wordt
genoemd, en een kolossaal standbeeld
van de godin Coatlicue, een andere
monoliet in basalt van 9 voet hoog (de
132