Broken dreams but never say die!
dreams, broken dreams, broken
dreams, op weg naar de grote
onzekerheid.
(11 april 1992)
Never say die!
Waarom weer een verhaal met een
Engelse titel - never say die? Ja„ het
was maar een kreet van H., mijn beste
kameraad, maar die kreet was ook een
schreeuw van ons jonge leven. We
wilden overleven, de moeilijke tijd die
komen ging, geschonden misschien en
vernederd, tot een geschiedenis
maken, daarna voortgaan en dan één
keer triomfantelijk achterom kijken.
Begin Maart 1942 capituleerde het
KNIL - wapens inleveren op de
onderneming Kiara Pajung. In
Tjiandjoer ons eerste krijgsgevangen
kamp, later nog in vele kampen op
Java, bijvoorbeeld Soekaboemi,
Bandoeng, Tjimahi, Kampong Makasar
bij Meester Cornelis, 10de bataillon
Batavia. In al deze kampen zijn H. en ik
bij elkaar gebleven. Later, in Siam,
kwam het wel eens voor dat we elkaar
enige maanden niet zagen omdat we
over verschillende kampen verdeeld
waren.
Laat ik deze moeilijke periode maar
beginnen bij ons laatste kamp op Java.
Het 10de bataillon in Batavia. Wij
waren waarschijnlijk een van de laatste
groepen die in dit kamp terecht
kwamen, want plaats op de kamers en
zalen van deze oude kazerne was er
voor ons niet. We moesten
noodgedwongen een plaatsje zoeken
op de open galerijen voor de zalen
(chambrees). Gelukkig hadden de
meesten van ons nog een deken, een
rugzak, een veldklamboe, extra paar
schoenen en een blikje voor ons eten.
De Japanse bewakers van het 10de
Bat. waren ruwe kerels, echte
frontsoldaten en hun commandant, de
beruchte Sonai (door ons spottend
Sunny Boy genoemd), was dikwijls
dronken. Dan gaf hij iedereen die hij
tegenkwam op de gangen en zalen
een slag met een houten stok, was
voor zijn soldaten 'het lichtend
voorbeeld'.
We zijn niet zo lang in dit kamp
gebleven. Op een dag, in de vroege
morgen om een uur of vier, werden we
gewekt, moesten al onze spullen bij
elkaar zoeken en marcheerden af naar
het station. Er stond een trein, met
gesloten ramen. We werden in de
wagons gepropt en na uren wachten
en tellen van hoeveel man er precies
in de wagons zaten, vertrokken we
naar de haven Tandjong Priok. Op de
kade werd het tellen nog enige keren
herhaald, toen moesten we langs twee
Japanners lopen die een soort
ontsmettingsmiddel over ons
uitsproeiden, en gingen we aan boord
van een schip met een meer dan
roestige romp.
We zaten in het ruim van het schip met
nauwelijks ruimte om languit te liggen.
Als je naar het toilet moest, dan kon je
even aan dek komen. Daar stonden
twee toilethokjes, zo ongelooflijk
smerig, dat de meeste jongens hun
behoefte al lieten vallen voordat ze
gehurkt zaten.
Laat in de middag werd er geroepen
dat ergens beneden in het schip eten
te krijgen was, maar velen in de lange
rij van wachtenden keerden met een
leeg etensblikje terug. Het eten was op
en wie wel wat gekregen had moest
zich tevreden stellen met een lepeltje
rijst en een half kopje van een waterig
garnalen soepje. Met het sterrenbeeld
Zuiderkruis rechts achter ons, wist ik
dat we noordwaarts gingen. Er waren
al geruchten in ons kamp op Java dat
we naar Japan gevoerd zouden
worden, maar er waren ook berichten
dat we qewoon overboord gesmeten
zouden worden. Na de oorlog waren er
bewijzen dat Japanners gevangen
genomen Australische soldaten eerst
in bamboe varkensmanden hadden
gestopt en ze daarna overboord gezet
hadden.
Na twee of drie dagen varen kwamen
we in Singapore aan. We werden in
vrachtauto's geladen en buiten de stad
gebracht naar het tentenkamp Changi.
Er was nog een ander kamp met
Engelse soldaten bij de gevangenis,
Changi-jail. Wat me opviel, was dat in
ons tentenkamp weinig appéls waren.
Je zag nauwelijks een Japanner.
Heerlijk gewoon! We sliepen met z'n
zessen in een tent. Onze deken
hadden we dubbelgevouwen en
neergelegd in het rulle zand. Niettemin
was het op den duur hard liggen op dat
zand, met onze vermagerde lichamen
voelde het liggen toch pijnlijk aan. Eten
kreeg je wel elke dag, maar het was
niet veel anders dan een waterig
rijstpapje.
Er kwamen wel eens Engelse soldaten,
prisoners of war, op bezoek. Velen van
hen kwamen een handeltje drijven met
de Dutchies. En sommige Dutchies
werden meteen al bedrogen door de
die Tommies. Een vriend van mij had
in goed vertrouwen zijn horloge
meegegeven aan zo'n Tommy om het
te laten verhandelen. Hij zag die
Tommy niet meer terug! Ik had mijn
grijsgroene legerbroek (het had een
model van een rijbroek) geruild met
een Engelsman en daarvoor een
khaki-short gekregen. Veel minder
warm dan die rijbroek, vond ik.
Wie nog wat geld had of andere
waardevolle spullen, kon zich via de
kamphandel nog wel van extra eten
voorzien. Ik had geen waardevolle
spullen meer, mijn horloge en zakmes
had ik op Java al aan een Japanse
bewaker moeten afstaan.
We probeerden ons eten aan te vullen
met af en toe een stukje te eten van
een kokosnoot die we soms in het
halfdonker in de buurt van ons kamp
konden bemachtigen. Er waren veel
Indische jongens die het waagden om
zo'n klapperboom in te klimmen om
wat kokosnoten te jatten. Ook kookten
we jonge blaadjes van de passiebloem
die hier en daar op de zandvlakte
groeide. Er waren ook jongens die
agaatslakken verzamelden, ze eerst
drie maal kookten, telkens het
kookwater weggooiden en dan die
dieren lekker opaten.
De gevolgen van de slechte voeding
werden gauw zichtbaar bij die mensen
die zich via de kamphandel niet van
extra voedsel konden voorzien. Door
176