Het keutjesspel midden wordt nu de lege pot B gezet. Daarin worden de strafpunten verzameld. Het streefgetal van pot B is 10 x het aantal ogen van de worp van de spelleider (Dat was deze ronde 12, dus het streefgetal is nu 120). De speler links van de spelleider begint door een worp te doen met de zes kleine dobbelsteentjes. Elk steentje vertegenwoordigt een cijfer tussen 1 en 6, zodat maximaal met deze stenen gegooid kan worden de som van deze ogen, namelijk 21Het laagste dat men kan gooien is 0: alle stenen hebben dan een blanco bovenvlak. Het aantal ogen dat men gooit bepaalt hoeveel keutjes men betaald krijgt uit pot A. (Als men bijv. met de zes stenen werpt: een 4, een 2, een 1 en drie maal een 0, totaal dus 7, krijgt men 7 keutjes uit pot A) In het geval dat men echter 0 bij elkaar gooit, is dat fout: de speler betaalt voor straf (een vast aantal van) 4 keutjes in pot B. Zo slinkt pot A en groeit pot B. De bedoeling van de spelers is pot B te verwerven. Men kan dat alleen voor elkaar krijgen door met de kleine dobbelstenen in één worp het aantal ogen te gooien, gelijk aan het aantal keutjes dat nog over is in pot A. Wanneer het totaal aantal keutjes van pot A de 21 nadert, gaat ook de spelleider mee gooien. Tot die tijd heeft meedoen voor hem geen zin en laat hij zijn beurt voorbijgaan. (N.B. Voor het gemak wordt hier alleen "hij" gebruikt, het is uiteraard een niet discriminatoir spel, zoals al eerder bleek.) Het wordt nu spannend, want elke speler (behalve de spelleider) die een aantal ogen gooit krijgt dat aantal uit pot A uitbetaald. Spoedig is pot A leeg op 6 of 7 na. In dit laatste stadium betaalt de spelleider alleen nog uit, wanneer bij een worp van de anderen het aantal ogen minder is dan pot A keutjes bevat. Gooit een speler hoger, dan moet hij het te veel aan punten ook als straf in pot B doen. (Spelleider heeft nog 7 keutjes in pot A. Speler gooit 14: hij betaalt nu 14 - 7 7 keutjes in pot B. Volgende speler gooit 0: 4 straf- keutjes in pot B. Volgende speler werpt 3: dat aantal krijgt hij nu uitbetaalt uit pot A, dus in pot A blijven over 7 - 3 4 keutjes. Volgende speler gooit 16 en betaalt 16-4 12 keutjes in pot B. Spelleider gooit nu bijv. 13, dus ook te veel, maar hoeft geen strafkeutjes te betalen. Volgende speler werpt 1 en krijgt dus 1 keutje uit pot A. In pot A blijven nu over 3 keutjes) Weet de spelleider bij zijn beurt het aantal ogen van de hoeveelheid keutjes in pot A exact te gooien, dan krijgt hij die, én pot B, gewoon alles dat er in zit. Wanneer de spelleider het juiste aantal ogen niet gooit, dan gaat de beurt naar de volgende speler. Wanneer deze of een andere speler het aantal uit pot A wel weet te gooien is hij winnaar van die ronde en verwerft naast het restant in pot A, ook de inhoud van pot B. Met dien verstande dat in de laatste minstens het van te voren afgesproken kapitaal moet zitten: nl. 10 x het aantal ogen dat de spelleider had geworpen. (Het streefgetal van ons voorbeeld was 120. Stel dat er inmiddels 87 strafkeutjes in pot B waren gedaan: de spelleider moet nu 120 - 87 33 keutjes bijpassen. Waren het inmiddels echter al meer keutjes dan 120, dan heeft de winnende speler gewoon geluk). Een nieuwe ronde start weer met het werpen van de drie grote 'volle' dobbelstenen. Degene die dan het hoogste werpt wordt spelleider van de nieuwe ronde en deelt uit van pot A, waarin iedere deelnemer opnieuw 10 keutjes heeft geofferd. De volgende rondes gaan alle op dezelfde manier. Wanneer iemand tijdens het spel blut raakt, kan hij stoppen of bij de bank (het restant uit de keutjeszak) een lening aangaan (van centen en/of keutjes). De bankhouder (die volgens afspraak de keutjeszak beheert) betaalt deze lening uit en houdt daarvan boek. Bij het stoppen van het spel, dat elk gewenst moment kan gebeuren, telt elke speler zijn centen en keutjes en geeft het aantal op aan de bankhouder. Deze verrekent de leningen en rekent dan uit wat iedereen heeft gewonnen of verloren, uitgaande van de oorspronkelijke 300 keutjes. Een variant, ingebracht door mevrouw P. Metz-Willeboer uit Voorschoten, tot slot. In plaats van het gooien van de (gewone 'volle') dobbelstenen kan iedere speler een bod doen. Op de roep: "Er is een potje te verpachten, wie biedt?" mogen alle spelers een getal noemen en tegen elkaar opbieden. De hoogste bieder is 'pachter' van de inlegpot A; de 'pachtsom' is 10 x het getal van het hoogste bod. Het spel gaat verder op gelijke wijze. Kaurischelpen. 183

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 17