Allochtone vrouwen in Zeeland Een Indonesische uit Celebes Wim Hofman Naar Nederland "Op 23 oktober 1950 zijn wij met het emigrantenschip de Johan van Oldenbarnevelt van Makassar op Celebes naar Nederland gegaan. Zeer veel mensen wilden mee en het schip was dan ook erg vol, maar we waren blij dat we erop zaten. Het was vooral voor mij niet eenvoudig geweest om een plaatsje aan boord te krijgen. Ik was toen 21had een klein kind van een jaar oud en was zwanger. Het was een verwarrende tijd." Ze woont nu rustig in haar kleine woning ergens in Goes. In haar woonvertrek is het meestal stil. Bij de plek waar ze zit staat een kooi met een kleurige vogel erin. Die wil nog wel eens wat geluid maken. "Mijn vader wilde eigenlijk naar Nieuw Guinea, maar hem werd geadviseerd om maar in Indonesië te blijven. Degenen die bleven zouden dezelfde rechten krijgen als alle inwoners van Indonesië. Mijn vader redeneerde anders. In een Jappenkamp was hij praktisch blind geworden, met moeite had men hem wat gezichtsvermogen terug kunnen geven; hij had een klein pensioen opgebouwd van de spoorwegmaatschappij en je moest natuurlijk maar afwachten hoe het in Indonesië verder zou gaan. In ieder geval wilden wij wel naar Nederland en wij waren niet de enigen. Als ik 'wij' zeg, bedoel ik mijn vader en moeder en mijzelf. Ik was wel getrouwd, maar ons huwelijk was niet goed, het is maar een paar maanden goed geweest. Ik heb nooit mijn mulo-diploma gehaald: ik zou immers toch gaan trouwen. Later merk je dan dat toch wel een groot nadeel is. Het viel niet mee om wat plaatsen aan boord van het schip te krijgen. Ik heb de indruk dat men toch probeerde om zo veel mogelijk mensen in Indonesië te laten blijven. Men vertelde mijn vader zelfs dat het niet mogelijk was, maar gelukkig hoorde hij van kennissen dat het wel kon, mits je maar in het juiste kantoortje terecht kon komen. Zo konden we uiteindelijk toch mee. Veel bezittingen hadden we niet. Wat we hadden stond al ergens in een magazijn, of wie weet, misschien was het al aan boord, toen ik, vier dagen voor de afvaart, een telegram kreeg. Het was afkomstig van de Maatschappij Nederland. Erin werd medegedeeld dat ik niet mee kon. Ik was zwanger en ik behoorde twee verklaringen te hebben van gynaecologen dat mijn zwangerschap normaal verliep en dat er zich geen complicaties zouden voordoen. Ik ben toen naar het ziekenhuis gegaan op zoek naar een arts die mij een papier wilde geven. Daar was toevallig ook nog een Indonesische vrouwenarts die een verklaring wilde geven. Omdat ik deze papieren had mocht ik wel met het schip mee, echter niet verder dan Soerabaya, omdat ik zwanger was. Uiteindelijk kreeg ik een dag voordat we vertrokken verlof om met mijn ouders mee naar Nederland te gaan. Je krijgt dan toch sterk de indruk dat ze steeds probeerden je tegen te houden. Na drie dagen varen is mijn dochter geboren, ergens in de straat van Soerabaya. Haar geboorteakte is opgemaakt in het Indonesisch, hetgeen ik altijd eigenaardig heb gevonden: we waren toch aan boord van een Nederlands schip. Slechte herinneringen Ja, ik wilde wel weg uit Indonesië. We hadden er slechte herinneringen aan. Zo werden wij in de nacht van 17 januari 1947 uit bed gehaald en weggevoerd naar een gevangenkamp, een soort fabriekje, waar we slecht behandeld werden en waar we haast geen eten kregen. We kregen per dag een halve klapperdop rijst met wat sajor, een soepje dat we over de rijst gooiden en dan wachten tot de rijst wat meer gezwollen was, dan leek het meer. Veel oude mensen en ook veel kinderen stierven van honger. Je deelde het eten wel met kinderen die er naar aan toe waren, om de beurt een hapje, maar het was vreselijk als je zag dat het kind later toch doodging. We werden ook steeds bedreigd en bang gemaakt. Op een bepaald moment rolden ze een stel vaten benzine het kamp door. Wij moesten in het fabrieksgebouw gaan staan. De drums werden in de hoeken van de ruimte gezet. Wij moesten ons stil houden (men vertelde dat de Engelsen in de buurt waren) anders zouden ze de boel in brand steken. Het was moeilijk de kinderen stil te houden. Om de een of andere reden was de kampleiding ergens bang voor. Slechte herinneringen heb ik vooral aan het ochtendappèl, als we moesten aantreden om te zingen bij die rood witte vlag. Na wat overplaatsingen kwamen we in een kamp van het Rode Kruis, waar we plakjes spek kregen waar we allen prompt buikloop van kregen. Wat wel goed te eten is, als je honger hebt, is gras. Niet rauw natuurlijk, want dan is het te scherp voor je tong. Ach, ik praat er wel kalm over, maar naarmate je ouder wordt, komt de ellende steeds vaker terug. VakS We waren blij toen we uit Batavia wegvoeren. We wisten niet veel van Nederland. We hadden wel geleerd dat je daar herfst had en winter en dat het er koud kon zijn. We hadden niet veel kleding. Tijdens de reis kreeg mijn zoontje de stuipen en kwam op het ziekenzaaltje terecht. Toen ik een jurk van mij stond te strijken, zeiden een paar vrouwen dat mijn kind gestorven was. In paniek ben ik het hele schip doorgerend. Mijn kind leefde nog, maar toen ik terugkwam bleek dat ik het hete strijkijzer op mijn jurk had laten staan. In de Rode Zee zaten we nog in het staartje van een storm. Het schip de Waterman, dat met ons opvoer, zag je dobberen, soms kwam de schroef boven de golven uit. Ook in de Golf van Biskaje kwamen we in ruw weer terecht. We waren steeds wel bang, want er was onvoldoende reddingsmateriaal aan boord. Toen we in IJmuiden waren en wij aan dek stonden - ik in mijn zomerjurkje - hagelde het, zei mijn vader: "Houd je kiezen bij elkaar, straks vallen ze er nog uit!" Zo stond ik te klappertanden. In Amsterdam kregen we kledingpakketten. Er zaten donkere trainingspakken in. Ook voor mijn kind van één. Die kreeg een trainingspak van een kind van drie. Je hoefde hem alleen maar het bovenstuk aan te doen en dan leek het een lange jurk, waar ook mee gespot werd. Mijn dochtertje dat een maand 185

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 19