Boekbesprekingen Schilder in de Schaduw Hendrik Jan Wolter (1873-1952) is een met erg bekend schilder. Bij Waanders is van de hand van Klaas de Poel een fraai geïllustreerd werk over Wolter verschenen, dat nog te weinig aandacht heeft verkregen. Drs. Elias, de directeur van het Flehite-museum te Amersfoort, schrijft in zijn korte voorwoord over Wolter als een man die in de schaduw bleef staan van meer geprononceerde tijdgenoten. "Geen vernieuwer maar iemand die toch een heel eigen weg ging. Iemand die dankzij een groot technisch meesterschap speelde met de kleuren in zijn landschappen en havengezichten." Wolter was inderdaad een echte luminist. Henk Wolter kreeg op de HBS in Amersfoort zijn eerste teken- en schilderlessen van zijn leraar Duits, W.N. Coenen. Zijn vader wilde hem een officiersopleiding doen volgen, doch ondanks goede studieresultaten op de artilleriecursus, voegde hij zich niet en ten slotte kreeg hij toestemming om in Antwerpen naar de Koninklijke Akademie voor Schone Kunsten te gaan. Hij sloot er vriendschap onder andere met Isidoor Opsomer, de latere schilder van het Belgisch Hof. Na een succesvol studiejaar kreeg hij toegang tot het Nationaal Hoger Instituut en kreeg daar een gedegen opleiding van onder andere de professoren Albrecht de Vriendt en Frans van Leemputten. In die tijd is nog weinig sprake van brede beïnvloeding van buitenaf. De Poel vertelt dat Wolter, gevraagd naar de invloed van Franse impressionisten in zijn werk, antwoordt: "Na Antwerpen heb ik nog een jaar in Parijs gestudeerd. In Antwerpen stond ik sterk onder de suggestie van Theo van Rijsselberghe; ik heb later mijzelf moeten bekennen dat het pointillé alle gevaren heeft van dood te loopen; ook Hart Nibbrig, die zoo zuiver tegenover de kunst stond, lijkt mij dat gevaar in zijn laatste jaren te hebben gevoeld: en zoo verminderde Van Rijsselberghe in mijn oogen. Schilders als Sisley bijvoorbeeld bewonder ik ononder broken. Sisley en zijn hele groep van late impressionistenDaarnaast bewonderde hij de Vlaming Claus, die met Ensor de groepering 'Vie et Lumiere' oprichtte. Na Parijs kwam Wolter te wonen in Leusden. Zoals bij zovele jonge schilders was het begin moeilijk. Hij illustreert zondagsschoolboekjes en aquarelleert bijbelprentjes. Zijn realistische opleiding doet hem taferelen schilderen, bijvoorbeeld op de Amersfoortse markt, en zijn stadsgezichten komen in handen van Europese verzamelaars. Zijn natuurliefde is zijn hele leven door een grote rol blijven spelen. Over één van zijn 'plein-air'schilderijen zei de kunstcriticus van Het Parool J.M. Prange: "Kijkt u naar zo'n bloeiende brem, in 1900 geschilderd, dus op 27-jarige leeftijd. Waarom zou dat minder zijn dan bijvoorbeeld een Sisley of een Pissarro?" Van Leusden verhuisde Wolter - inmiddels getrouwd - naar het kunstenaarsdorp Laren in het Gooi. Hij speelde daar een grote rol bij het tot stand komen van de kunstzaal Hamdorff. Vanuit Laren ontwikkelde Wolter zich tot reizend schilder, buitenschilder vooral ook, tot in de sneeuw. In 1910 ontdekt hij Polperro, een romantisch vissersdorpje in Cornwall. Want alle waterkanten (ook in Zeeland) zullen hem, evenzeer als de landzijde, zijn hele leven blijven boeien. Het boek van De Poel bevat een tiental afbeeldingen van zijn werken in Polperro, waar de aspecten van haven, kust, vissersvaartuigen, masten, uitvarende vloot koren op zijn molen bleken. Eén zo'n sterk doek beheerst terecht het omslag van deze biografische uitgave. In 1914 vertrekt Wolter naar Amsterdam naar de Amsteldijk, en jaren schildert hij een hele cyclus Amstelgezichten. Hij wordt lid van Arti et Amicitiae en Sint Lucas en in Den Haag van Pulchri. In het atelier van Simon Maris ging hij samen met deze les geven in het schilderen naar levend model. In de Eerste Wereldoorlog moest Wolter in Nederland blijven. In die jaren heeft hij veel langs de Zuiderzee geschilderd en ook in Zeeland, hetgeen mede blijkt uit een tiental afbeeldingen van schilderijen met Veere (3), Middelburg (2) en Zierikzee (3) als onderwerp. Daarnaast zien we ook een meisje in Arnemuidse klederdracht en een niet nader plaatsbepaalde scheepswerf bij een spoorbrug. Op enkele daarvan in particuliere handen na misschien, zijn deze doeken niet in Zeeuws bezit. Rode pannendaken in Tholen De Poel is kennelijk niet op de hoogte geweest van het feit dat Wolter ook in Tholen heeft geschilderd. Een klein doek, voorstellende de bekende scheepswerf - bouwer van hoogaarzen - van Duyvendijk, daterende uit 1917, is enige jaren geleden met subsidie van de Vereniging "Rembrandt" op een veiling van Sotheby verworven door het streekmuseum voor Tholen en Sint Philipsland te St. Annaland. Ook de gemeente Tholen bezit twee interessante doeken van Hendrik Jan Wolter. Een dezer twee, een groot doek, is een panorama van de stad Tholen, geschilderd van torenhoogte. Dit vergezicht, met op de achtergrond de Eendracht, is één weelde van rode pannendaken - een schoolvoorbeeld van één der zijden van luminisme - en wie het eenmaal gezien heeft, zal dat rood niet gauw vergeten, net zo min als bijvoorbeeld het rood van de klaprozen uit het Les Coquelicots van Renoir of het rood van de mantel van Kardinaal Suenens door Gust Dierikx. Na 1918 zet Wolter zijn schildersezel vooral in West-Europa, tot Venetië en Rome toe. Derkinderen, directeur van de Akademie voor Beeldende Kunst in Amsterdam, trekt Wolter in 1923 aan als opvolger van professor Van der Waay, die het accent pleegde te leggen op accuraatheid en duidelijkheid, over welke traditionele werkwijze Wolter anders dacht. Maar hij ging wel uit van een degelijke vakkennis en toonde een warm hart voor zijn leerlingen. Het werd een drukke baan en daarnaast bekleedde hij tal van openbare functies; zo was hij voorzitter van de Commissie voor buitenlandse kunsttentoonstellingen. Er kwam minder tijd voor creatief werk. Na een ziekte in 1920 neigde hij ook vaker naar tonale kleurwaarden. De Poel schrijft: "Werd de naam van Wolter voor 1920 in één adem genoemd met schilders als Sluyters, Toorop en Gestel, gedurende zijn 'akademieperiode' en ook daarna 196

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 30