De Schoone Waardin in gesprek met Bert Teunis en asbak binnen handbereik. Hij vertelt. Helder, overzichtelijk, goed gedocu menteerd, enigszins afstandelijk ook, hoewel hij persoonlijk heel erg nauw bij de "Indische kwestie" betrokken is geweest. "Weetje wel", zegt hij indringend, terwijl hij iets voorover leunt en me strak aankijkt, "hoe groot Indonesië is. Heb je daar enig idee van? Zal wel niet. Het Indonesische rijk is praktisch net zo groot als Europa. De afstand van Sabang tot Merauke loopt van West-Europa tot over de Oeral. Dat gigantische gebied, dat we ruim 300 jaar onder koloniaal bewind hadden gehad, dat enorme imperium zijn we in zeven jaar tijd kwijt geraakt. Helemaal weg. Dat begon in 1942 met de Japanse bezetting en eindigde in december 1949, toen tijdens de Ronde Tafelconferentie in het Paleis op de Dam in aanwezigheid van Koningin Juliana de onafhankelijkheid van Indonesië werd getekend. Op onze Nederlandse manier hebben we ten tijde van de kolonialisatie daar het bewind gevoerd. We handelden in "koloniale waren", plantten koffie, thee, tabak, suiker en kapok; zorgden ervoor, dat het land van z'n eigen rijst kon leven, legden wegen aan en irrigatie kanalen, verbouwden oude V.O.C.- forten tot wat later steden werden, exploreerden olievelden, kortom.... deden wat in die dagen bij elke koloniale mogendheid gebruikelijk was en dat met betrekkelijk weinig mensen. De bevolking profiteerde mee van deze aktiviteiten en groeide b.v. op het hoofdeiland Java van 5 miljoen in 1815 tot 60 miljoen in 1950. Bovenal zorgden we goed voor onszelf. Waar heb je anders een kolonie voor?", zegt de heer Teunis ironisch en gaat verder: "de revenuen (gouvernementeel en particulier) kwamen ten goede aan het moederland, dat op zijn beurt bestuur en defensie voor zijn rekening nam. Afgezien van een enkele opstand en soms een economische crisis hadden we de zaak vrij goed voor elkaar. Op dorpsniveau bestuurden de Indonesiërs zichzelf. Boven deze locale bestuurders stond een corps van uitstekend opgeleide Nederlandse bestuursambtenaren, die de zaak in de gaten hielden en uiteindelijk", zegt hij met enige nadruk, "de dienst uitmaakten. Multatuli Op het eind van van de 19e eeuw waren er echter verlichte geesten die de vanzelfsprekendheid van dit systeem ter discussie begonnen te stellen. De bekendste is wel de bestuursambtenaar Douwes Dekker, die onder het wat pathetische pseudoniem Multatuli met zijn Max Havelaar (1860) o.a. de zaak van de onderdrukte Javaan aan de orde stelde. Het boek had een enorm succes, maar sorteerde geen praktisch effect. De bureaucratie beschouwde hem als een dolgedraaide kwerulant. Meer succes had de jurist Van Deventer, die in Batavia als advocaat had gewerkt en in 1899 met een fameus artikel in De Gids "Een Eereschuld" de Batig Slot politiek op de snijtafel legde en aandrong op meer onderwijs voor de bevolking, betere gezondheidszorg en meer econo mische weerbaarheid. Met dit betoog wist hij zelfs door te dringen tot de Troonrede van 1901 en van dat moment af accepteerde de Nederlandse regering de z.g. "ethische politiek". Accepteren is echter wat anders dan uitvoeren. De rest van het verhaal", zegt hij licht-spottend en enigszins gelaten, "zal ik u besparen. Volgens Ritzen is dat toch niet-relevante kennis en kun je beter met een studie-toelage en een OV-jaarkaart door het land gaan toeren Even pauze. Nieuwe sigaret. Het gestommel boven geeft een wat onwezenlijke sfeer aan het verhaal, dat inmiddels "geschiedenis" heette zijn. "Uiterst traag", gaat Teunis verder, "kwamen er wat hervormingen tot stand, mede in de hand gewerkt door 171

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 5