Broken dreams but never say die! E. Th. van Minde Het was eind februari 1942. We waren gemobiliseerd en ons bataljon had, na weken van omzwervingen in Bantam en Tangerang, een stelling betrokken ten oosten van Batavia in de richting van Bekasi. De invasie van de Japanners op Java was nog niet begonnen maar zou spoedig komen. Mijn vriend H. en ik hadden nog juist twee dagen verlof gekregen voor familiebezoek. H. zou naar zijn ouders gaan en ook naar een vriendin van hem in Soerabaja. Ik zou naar S. gaan, die toen bij een nicht van haar logeerde in Salatiga. Smerig waren we. In weken hadden we geen bad kunnen nemen. Doodmoe van weken slecht slapen in bamboehutjes of op de galerij van een verlaten landhuis. Geen hoofdkussen, geen matras en dat vervloekte uniform met al die knopen, puttees om de benen die je maar een enkele keer kon afdoen. Zo stonden we die middag in februari op het station Weltevreden op de nachttrein te wachten. De anders zo vrolijke H. was weinig spraakzaam. Hij had in tijden niets meer van zijn meisje gehoord. Morgen zou hij zekerheid hebben. We hadden onze karabijnen, rugzakken en handgranaten niet mogen achterlaten, alles moest mee. De trein snelde voort door het maanverlichte landschap van de Preanger. We probeerden te slapen, maar schuivelende voetstappen in het gangpad of plotseling hevig ratelende wielen als de trein over de vele bruggen van het berglandschap reed, deden ons opschrikken en naar de karabijn grijpen. Nerveus waren we geworden, door wekenlang slecht slapen, onnodige patrouilles en nooit een verfrissend bad. Het was menens geworden. Een klein bombardement van Japanse vliegtuigen op de haven Tandjoeng Priok hadden we vanuit onze stelling goed kunnen volgen. Een toen populair liedje, "My boulevard of broken dreams", had zich in de cadans van de treinwielen genesteld en vergezelde ons in een onrustige slaap. Wat ging er de komende dagen gebeuren, wat was onze toekomst? We walked along the streets of sorrow. My boulevard of broken dreams.... Was het de laatste keer dat ik S. zou zien? Eigenlijk was het heerlijke leven nog maar net begonnen. Was het einde in zicht? In Djogja moest ik uitstappen, na een reis van zo'n vijfhonderd kilometer, om een vroege bus naar Salatiga te nemen. H. reed door naar Soerabaja. De vulkanen rond Salatiga waren in nevels gehuld en een fijne motregen viel uit de grauwe hemel. Ik had het koud en had ook een lichte tempera- tuursverhoging. Een warm bad en een echt bed wachtten mij. De begroeting was hartelijk. "Wat zie je er uit!" Eerst een bad en schone kleren aan. Ik voelde me heerlijk schoon na dat bad, maar de avond ging voorbij zonder dat we ons een beeld konden vormen van een gelukkige toekomst. De volgende dag moesten we alweer afscheid nemen. "Ik kom terug", beloofde ik S. Hoeveel moeilijke jaren zouden voorbij gaan, voordat mijn belofte bewaarheid zou worden. Ik nam een overvolle bus naar Djogja. Mijn gedachten bij S., dan weer bij vreselijke dingen die zouden gebeuren. Laat in de middag was ik weer op het station in Djogja. In het stations restaurant ging ik een hapje eten. De trein uit Soerabaja arriveerde toen het al donker was. Mijn bagage zeulend door de gangen van de wagons, zocht ik H. Hij had niet uit het raam gekeken toen de trein het station binnenreed. Was hij wel meegekomen? In een van de laatste wagons vond ik hem, slapend, met een traan op zijn wimpers. Ik ging tegenover hem zitten, voorzichtig om hem niet wakker te maken. Hij werd toch wakker. "Hoi, Miel", zei hij, sloot zijn ogen weer. "Het is uit", zei hij na een poosje terwijl een pijnlijke glimlach opz'n gezicht verscheen. De trein zette zich weer in beweging. Terug naar Jakarta, terug naar onze compagnie D.D.4. De nacht en de slaap probeerden het verdriet te verzachten, maar het lukte niet erg. De trein daverde voort, westwaarts, verder, steeds verder van S. Broken 175

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1993 | | pagina 9