Pieter Nuyts (1598-1655): Een Hulsterse burgemeester uit het Verre Oosten
hebben en houden naar het eilandje
Deshima in de baai van Nagasaki te
verkassen.
De autoriteiten in Batavia waren
overigens Nuyts niet vergeten.
Er werden pogingen in werk gesteld
hem vrij te krijgen die uiteindelijk
beloond werden. Op 24 februari 1636
vertrok het opperhoofd van de factorij,
Francois Caron, uit Hirado naar het hof
om zich voor de vrijlating van Nuyts in
te zetten. Onder de geschenken die hij
voor de shogun meebracht bevond
zich een prachtige veelarmige,
koperen kandelaber, bestemd voor het
pas gereed gekomen mausoleum van
Tokugawa leyasu in de heuvels van
Nikko. De aanbieding van deze
koperen kroon, die nog steeds op de
voorhof van de Tokugawa schrijn te
Nikko staat te pronken, gaf de
doorslag. De shogun toonde zich zeer
ingenomen met dit geschenk en liet het
Hollands opperhoofd weten dat Pieter
Nuyts in juni 1636 mocht vertrekken.
Proces tegen Nuyts
Op 11 december van datzelfde jaar,
na vier jaar gevangenschap, keerde
Pieter Nuyts aan boord van het schip
Wassenaer in Batavia terug. Direct na
aankomst verzocht hij in een rekest de
Raad van Indië zich te mogen
inschepen op een van Oostindië-
vaarders, die voor vertrek naar
Nederland gereed lagen. Dit verzoek
werd niet ingewilligd. De Hoge
Regering bepaalde dat Nuyts zich
eerst diende te verantwoorden voor het
tussenvonnis, dat tijdens zijn
afwezigheid op 27 november 1633
gewezen was. Nuyts tekende protest
aan. Hoe was het voor hem mogelijk
om drie en een half jaar later, nieuw
bewijsmateriaal aan te dragen?
De Raad van Indië liet zich niet
vermurwen en was niet bereid Nuyts
zonder vorm van proces te laten gaan.
Het is niet helemaal duidelijk wanneer
de zaak voorkwam maar uit een brief
van Gouverneur-Generaal en Raden
aan de Heren XVII van 9 november
1637 weten we dat het proces toen
inmiddels had plaats gevonden. Het
eind van het liedje was dat de
beklaagde 'vanwege zijn veelvuldige
vergrijpen en begane fouten tot groot
nadeel van de Compagnie', van staat
en kwalitijt 'gedeporteerd' werd én
onbekwaam verklaard werd om ooit
nog de Compagnie te dienen. En alsof
dat nog niet genoeg was werd hem
bovendien een boete van 22.172,-
opgelegd. Nuyts speelde de vermoorde
onschuld en protesteerde fel: had hij
niet reeds genoeg geleden, had hij de
Compagnie geen grote diensten
bewezen? Het mocht niet baten. Uit
zijn ambt ontzet en van zijn bezittingen
berooft werd Nuyts gerepatrieerd,
samen met Maria Walraents en zijn in
1626 geboren dochtertje Anna
Cornelia. Zoontje Pieter was inmiddels
te Batavia overleden. Dat de gewezen
Gouverneur van Taiwan zijn strijdlust
geenszins verloren had werd duidelijk
na zijn terugkomst in de Republiek
waar hij onmiddellijk een onderhoud bij
de Heren XVII aanvroeg.
In de Resolutiën van de Heren XVII
lezen we dat het college op 8
september 1638 besloot de zaak in
handen van de kamer Zeeland te
leggen. Dit was voor Nuyts een stap in
de goede richting want hiermee werd
zijn zaak weer onder de mantel van de
Zeeuwse protectie gebracht. Op 12
maart 1639 brachten de gecommitteer
den van de kamer Zeeland een voor
hem gunstig rapport uit aan het
zogenaamde Haagse Besogne, de
dagelijks management van de
Compagnie. Wat het resultaat van dit
alles was? Op 17 september 1639
ontvingen de Heren XVII Nuyts in hun
vergadering en deelden hem mee dat
ze bereid waren de zaak nog eens te
overdenken mits hij eerst plechtig wilde
beloven om zich nooit, maar dan ook
nooit meer, te zullen beklagen over
'geleden affronten' en zich te zullen
neerleggen bij de uiteindelijke
beslissing van het College. Nadat
Nuyts deze knieval had gemaakt
besloot de directie van de Compagnie
hem een bedrag van achttien duizend
gulden te restitueren. Daarnaast
werden al zijn schulden aan de
Compagnie kwijt gescholden. 'Alle
't welcke bij hem gehoort sijnde, sich
daermee vergenoucht (getoond heeft)
ende de vergaderinge bedanckt
heeft'....
Burgemeester van Hulst
Kort na terugkeer in Zeeland
hertrouwde Pieter Nuyts op 1 januari
1640 met Anna van Driel uit
's Gravenhage. Het huwelijksgeluk
bleek van korte duur te zijn. De jonge
moeder kwam in het kraambed te
overlijden toen zij in september het
leven schonk aan een zoontje, dat
opnieuw Pieter werd gedoopt.
Vermoedelijk vestigde Nuyts zich
opnieuw in Middelburg om vandaar uit
een nieuw leven op te bouwen, maar
zeker weten wij het niet omdat
gegevens over zijn gaan en staan
tussen 1640 en 1645 geheel en al
ontbreken. Wel heeft hij samen met
Benjamin Jacot weer het beheer van
hun bezittingen in Zeeuws Vlaanderen
ter hand genomen. Uit een in 1633
geschreven brief weten we dat Nuyts
samen met zijn zwager Benjamin Jacot
land bezat in "het landt van der
Neusen (Temeuzen) en 't land in St.
Bernardt polder, Zuijtdorp ende
Verrebrouck", alle gelegen op het
toenmalige eiland Axel en rondom de
stad Hulst.
In de eerste helft van de 17e eeuw
werd veel geld geïnvesteerd in het
droogleggen van land, vooral polders
in de buurt van Amsterdam, Zuid-
Holland en Zeeland. Welgestelde
Zeeuwse kooplui uit Middelburg
investeerden evenals hun Antwerpse
collega's rijkelijk in het droogleggen
van de Zeeuws-Vlaamse Schelde
delta, die rond 1600 uit niet veel meer
dan een aantal eilandjes en
landtongen voor de Vlaamse kust
bestond. Zoals de namen al zeggen
lagen Sluis en St. Anna ter Muiden
evenals Sas van Gent nog aan zee.
Axel was een eiland en Hulst een
haven van betekenis. Vooral tijdens de
jaren van het twaalfjarig bestand
(1609-1621durfden de boeren de
handen uit de mouwen te steken en
werd veel land op de zee veroverd.
In die tijd of kort daarna hebben Nuyts
en Jacot hun land in Zeeuws
Vlaanderen verworven. Nuyts bezat
uiteindelijk 50 gemeten in de
Cauwenpolder bij Axel, 25 gemeten
schorrenland in Canisvliet en verder
nog 30 gemeten in de Polder van
Namen, Absdalepolder en Kieldrecht.
Op 4 november 1645 werd Hulst na
een beleg van een maand door
Frederik Hendrik ingenomen. Het was
de laatste stad die de stedendwinger
op de Spanjaarden zou veroveren. Met
de verovering van de hoekstenen Hulst
en Hulsterambacht was de Neder
landse Tuin nu omsloten. De Staatse
bezetting liet de bestuurstructuur van
de stad niet onberoerd. Er waren
nieuwe magistraten van node, van
protestantse signatuur maar bij
240